Reisverhaal «België, wandeling 28, Hamme»
en nu eens dichtbij: Vlaanderen wandelland
|
België
|
0 Reacties
10 Maart 2021
-
Laatste Aanpassing 21 December 2020
wandeling 28, Hamme
Hamme is een Oost-Vlaamse gemeente, gelegen aan de Beneden-Durme en de Schelde
op de kaart van Oost-Vlaanderen is Hamme rood gekleurd
De naam van de plaats zou afkomstig zijn van "ham", een gebied dat steeds op het water werd herwonnen. Pre-Romeinse en Romeinse vondsten wijzen op oude nederzettingen uit deze perioden. Reeds rond de 7de eeuw ontstond het dorp als een Frankische nederzetting, na een schenking door Reinhilde van Kontich aan de benedictijnen van de abdij van Lobbes.
In de middeleeuwen kwam het gebied onder de Graaf van Vlaanderen en later de Spaanse Kroon. Het dorp kreeg te lijden onder verwoestingen in de periode van de geuzenopstanden, toen de streek bijna volledig protestants was geworden. Het Spaanse gezag werd in de Tachtigjarige Oorlog manu militari hersteld. De "Schansse van Dry-goten" werd ingenomen en het gebied onder water gezet. Tijdens de Franse overheersing op het eind van de 18de eeuw kwam de bevolking in opstand tegen de conscriptie en de antikerkelijke maatregelen. Zo werden in het geheim missen gedaan in het Spaans Hof. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Hamme_(Oost-Vlaanderen)
We denken te parkeren aan de kerk van Hamme, decanale kerk Sint-Pietersbanden, maar door grote werkzaamheden moeten we uitwijken naar een gratis parking aan de kaai. We wandelen wel even tot het centrum
eerste deel van de wandeling
de kerk van Hamme, nu tussen stellingen, putten en nadar
Georiënteerde classicistische kerk met laatgotische westtoren ingeplant in het midden van het huidige Marktplein, oorspronkelijk omgeven door een ovaal kerkhof.
Hamme kende een vrij vroege kerstening. De vermoedelijke schenking omstreeks 660 door Reinilde van Kontich, van het dorp Hamme aan de abdij van Lobbes, zal de kerstening bevorderd hebben. In de 7de-8ste eeuw stond er in Hamme vermoedelijk een houten kerkje, buiten het huidige centrum van de gemeente.
In de 9de eeuw werd een tweede kerkje gebouwd, op de plaats van het huidige kerkgebouw. In bronnen van 1135 wordt er al melding gemaakt van een stenen kerk. In een zegelbrief begiftigt de bisschop van Doornik de abdij van Lobbes met het patronaat van de kerk van het domein Hamme. Tot 1331, en zelfs nog later, stond de parochie onder toezicht van de landdeken van Waas. Dit kerkgebouw was opgetrokken in vroegromaanse stijl. In de 12de eeuw (tussen 1100 en 1199) werd de kerktoren door brand vernield. Pas in de 15de eeuw kreeg de kerk een nieuwe toren.
In 1452 werd Hamme door de Gentenaars verwoest en brandde de zuidzijde van de kerk af. In 1467 startte de wederopbouw en werd de zuidkant verbreed. Daartoe werden vijf pilaren in de kerk bijgebouwd en verkreeg de kerk een asymmetrisch grondplan. In 1578 trokken de Gentenaars opnieuw een spoor van vernieling door het Waasland. In Hamme werd de kerk belaagd en werd bijna de volledige dorpskern verwoest. In de eerste helft van de 17de eeuw was de kerk nog steeds in slechte staat als gevolg van de onlusten. Stilaan werden enkele verbeteringen en herstellingen uitgevoerd.
In 1618 werd een stenen vloer in de kerk gelegd (voorheen was er een aangestampte lemen vloer) en in 1654-1655 werd een nieuwe zijbeuk gebouwd aan de noordkant van de kerk. Deze ingrepen mochten echter niet baten, want in het begin van de 18de eeuw bleek het kerkgebouw in zodanig slechte toestand dat men besliste om de kerk af te breken en een nieuwe kerk te bouwen met behoud van de 15de-eeuwse toren. De nieuwe classicistische kerk met barokke voorgevel, gelijkend op de Sint-Ludgeriskerk van Zele van 1699, is een ontwerp van Thomas Laureys, augustijnenmonnik uit de abdij van Dendermonde. De werken werden gestart in 1740 en voltooid op 21.02.1753. De kerk werd op 16.09.1753 door bisschop van der Noot ingewijd.
In 1808 was de voorgevel in bouwvallige toestand waardoor de barokke bekroning deels afgebroken moest worden en de gevel zijn huidig uitzicht met versoberde afgeschuinde zijden en hoekpostamenten met siervaasbekroning kreeg. Een nieuw torenkruis door smid J. F. Van Haver (Hamme), werd geplaatst in 1816. In 1820 werd een groot deel van de oude kerkvloer, in baksteen, vervangen door blauwe hardsteen.
In het tweede kwart van de 19de eeuw moest de kerk omwille van plaatsgebrek voor de gelovigen uitgebreid worden. Op 22.12.1838 keurde de gemeenteraad een ontwerp van architect De Pauw (Dendermonde) goed. Dit ontwerp omvatte de verlenging van de kerk met drie traveeën aan de oostzijde, waardoor het koor, de sacristie en berging eveneens dienden heropgebouwd te worden. Tevens werden nieuwe zijdeuren in de zesde travee geplaatst en werd de weg achter de kerk mee geïntegreerd. De werken werden aangevat op 08.07.1844 en begin 1845 was het werk voltooid. In het najaar werd het hoofdaltaar door bisschop Delebecque ingewijd. Als herinnering aan de verbouwingswerken werden de namen van pastoor B. Matthys en burgemeester T. Vermeire onder de kroonlijst van het nieuwe koor aangebracht. In 1844 werd nog een stervormige vloer in verschillende Italiaanse marmersoorten in het koor gelegd door de "S.A. Marbres Belges" uit Basècles.
Met het verlengen van de kerk was de verhouding tussen de lengte van het schip en de hoogte van de toren niet meer optimaal. Aan de Gentse architect Edmond de Perre – Montigny werd in 1867 gevraagd om een ontwerp te maken voor veranderingen aan de toren. Omdat het ontwerp in neogotische stijl door het Bisdom Gent en de Provinciale Commissie der Gebouwen werd afgekeurd is de toren niet aangepast. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85426)
De kerk bevindt zich op het Marktplein
Huidig marktplein in gemeentecentrum, volgens historisch kaartmateriaal teruggaand op het vroegere ovaalvormig ommuurd kerkhof rondom de parochiekerk. In het derde kwart van de 18de eeuw volledig omgeven door bebouwing, met de Vierschaar van 1661 en de herberg "De Croone" ten westen en de "pillerijn" of schandpaal daar tegenover op de straathoek met de Kerkstraat. De schandpaal werd opgericht in 1689 en verplaatst in 1798. De bekroning met wapenschild wellicht van een 18de-eeuws exemplaar wordt sinds 1964 bewaard in het gemeentehuis, de schacht zou naar verluidt in de tuin van het kasteel in de Plezantstraat nummer 14 staan. Op de plaats van de schandpaal werd later een vrijheidsboom opgericht, sinds 1998 staat er een beeld getiteld "Vrijheid" van beeldhouwer Willy Peeters.
Het kerkhof werd deels ontruimd in 1833 en overgebracht naar de nieuwe gemeentelijke begraafplaats aan het Tweebruggenplein, dat in 1896 verplaatst werd naar de Driegotenkouterstraat. In 1833 werd tevens een nieuw gemeentehuis gebouwd (zie nummer 1) op een gedeelte van het ontruimde kerkhof waardoor het plein zijn ovaalvorm verloor.
Marktplein omvat nu het verhard plein met parkeergelegenheid aan de kerk, een gedeelte van de vroegere "Straete in’t Dorp" (namelijk het stuk tussen de Kerkstraat en de Plezantstraat) en het vroegere "Rood Kruisplein" (namelijk het gedeelte tussen de kerk en de Meulenbroekstraat). Vroeger onderdeel van de "Dendermondsche steenweg" die van Sint-Niklaas doorheen het oude gemeentecentrum van Hamme naar Dendermonde liep. Het straatgedeelte ten noorden van de kerk ter hoogte van het latere “Rood Kruisplein”, was aanvankelijk een smalle weinig bebouwde weg die substantieel verbreed werd na de afbraak van de armenschool rond 1902. De westzijde is nu deels ingericht als parking. De bebouwde oostzijde herbergt nog een aantal interbellumwoningen naar ontwerp van architect Van Wiele (nummer 32) alsook jongere realisaties van architecten G. en Ch. Hoge (Gent) (nummers 35, 38). (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/13095)
De pastorie staat dichtbij de kerk
de pastorie ziet er onderkomen uit
Pastorie, heden dekenij, beschermd als monument bij Ministerieel Besluit van 16 januari 2004. Uit archiefdocumenten blijkt dat tijdens het ancien régime de parochie Sint-Pietersbanden geen pastorie in haar bezit had. Volgens de "Ommelooper & Terrier ofte Landt & Caerteboek (...)" van 1772-1776 bewoonde pastoor Adriaen Van Bogaert in het derde kwart van de 18de eeuw zijn eigendom in de Plezantstraat nummer 12. Na het Concordaat van 1801 gesloten tussen Napoleon en paus Pius VII waarbij de vrijheid van eredienst terug ingesteld wordt, schenkt de overheid in 1802 grond voor de bouw van een pastorie. Volgens historisch kaartmateriaal wordt het "capellaniehuys van Onze-Lieve-Vrouw", in 1775 eigendom van Melchior van Lokeren en bewoond door de kapelaan, hiervoor ter beschikking gesteld. De bouwwerken starten onder leiding van architect Pisson (Gent) en worden hoofdzakelijk gefinancierd door particuliere giften. Enkel de ruwbouw en het dak zijn toen gerealiseerd. Uit archiefdocumenten blijkt dat in 1809 nieuwe pogingen worden ondernomen om het gebouw af te werken doch door gebrek aan middelen van de gemeente, onder meer door restauratiewerken aan de voorgevel van de kerk, blijft de afwerking uit. Uiteindelijk zal de gemeenteraad pas in 1815 de nodige fondsen voorzien voor de voltooiing van het gebouw.
Vrijstaand, beeldbepalend ingeplant neoclassicistisch gebouw op de hoek met het Marktplein en de Mandemakerstraat met grote achterliggende tuin, afgesloten door een hoge bakstenen muur.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85437)
Aan de tegenoverliggende zijde van de kerk bevindt zich het gemeentehuis
het gemeentehuis van Hamme
Gemeentehuis, beschermd als monument bij Koninklijk Besluit van 24.05.1976. Empiregetint gebouw ingeplant aan de zuidwestzijde van het huidige Marktplein en ten oosten van de Peperstraat, gebouwd in 1833 (confer gevelsteen met opschrift: "Gemeente/ Hamme. 1833" onder het linker venster van de voorgevel) op een deel van het kerkhof dat toen verplaatst werd. Het vroegere vierschaargebouw, opgericht in 1661, stond voor het huidige gemeentehuis bij de ingang van het kerkhof. Het gemeentehuis omvatte oorspronkelijk de waag, twee cellen en een herberg op de begane grond en de gemeentelijke administratie op de bovenverdieping. Op het einde van de 19de eeuw werd het gemeentehuis links uitgebreid met een vleugel voor het vredegerecht van acht identieke traveeën waardoor het gebouw een L-vormige plattegrond verkreeg. De bouw en aanpassingswerken hadden volgens het kadasterarchief plaats circa 1893, waarvan het voorontwerp volgens De Potter getekend was door architect E. Bouwens (Dendermonde). Een deel van de aanpalende achterliggende brouwerij Wuytack, later brouwerij Convent (Peperstraat 2, Marktplein 7), werd in 1947-48 gekocht door de gemeente en geïntegreerd in het gemeentehuis.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85427)
Schuin over de kerk bevindt zich Afspanning het Gulden Hoofd
Café Het Gulden Hoofd, vroeger afspanning "Het Gulden Hoofd" (zie oude prentbriefkaarten). Horecazaak op de straathoek met de Kerkstraat tegenover het gemeentehuis en de parochiekerk. Tweeledig gebouw waarvan de configuratie minstens teruggaat tot de 18de-eeuwse woning van de erfgenamen van Jacobus Boel die tegenover de schandpaal stond en achteraan paalde aan de herberg "De Vier Eemers". Huidige gebouwen in kern uit de eerste helft van de 19de eeuw (zie Primitief Plan), maar verbouwd in de loop van de 20ste eeuw.
Toevoeging van de twee grote geschilderde hoofden met lauwerkrans en de opschriften "Anno 1646 / Anno 1646", handelsmerk van de horecazaak. Volgens bewaard bouwplan en machtiging van 6 april 1938 pui met venster en deur verbouwd tot gevelbreed winkelraam met toegang in het midden in opdracht van de eigenaar Adhemar Convent uit Zeveneken (Lochristi). Pui inmiddels nogmaals gewijzigd. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85432)
Aan dezelfde zijde is er de Directeurswoning van het Sint-Vincentiusklooster
links de directeurswoning
Directeurswoning van het Sint-Vincentiusklooster, heden naschoolse kinderopvangplaats De Kiezel.
Het huidige complex is samengesteld uit twee woningen: een lager gebouw van drie traveeën links en een diephuis in neo-Vlaamse renaissance-stijl rechts. Het gebouw links gaat volgens kadastergegevens terug op een volume van 1851 dat in 1875, kadastraal genoteerd in 1885, achteraan vergroot werd met een kleine haakse vleugel in opdracht van de eigenaar deken Th. De Cock. Later werd de woning bij de kloostersite gevoegd.
Het diephuis rechts, werd in 1884 in opdracht van de directeur van het weeshuis E. Gryspeert samen met een achterliggende haakse kloostervleugel opgetrokken. Deze vleugel in binnenblok, toegankelijk via de rechterdeurtravee, behoort nu tot het kindertehuis De Dageraad en werd in 2005-2006 volledig gerenoveerd. Het burgerhuis, opgevat als een diephuis van drie traveeën en twee bouwlagen onder een steil leien zadeldak, werd gerealiseerd in een neo-Vlaamse renaissance-stijl met alle karakteristieke kenmerken. Breed hoger opgaand uitspringend middenrisaliet eindigend in een klokgevel met voluten en typische obeliskvormige bekroning, afgeboord door zandstenen hoekketting. Centrale rondboogvormige poort gevat tussen een geprofileerde omlijsting met siersluitsteen en terracottabeeld van Sint-Vincentius met kind. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85434)
Daarnaast is er een herenhuis
rechts het herenhuis, links het aanpalende pand, en het bruine deurtje tussen beide huizen is het is het poortje waardoor beer en mest naar buiten werd gebracht. Dit poortje was gemeenschappelijk voor beide huizen
Fraai herenhuis tegenover het westportaal van de decanale Sint-Pietersbandenkerk, van zes traveeën en tweeënhalve bouwlaag onder pannen zadeldak. Dubbelhuis teruggaand op een U-vormig gebouw dat in 1775 toebehoorde aan A. Serraris en J. Smet volgens de "Ommelooper & Terrier ofte Landt & Caerteboek (...)" van 1772-1776. In 1853 in opdracht van vrederechter H. Schouppe herbouwd en vergroot en samengevoegd met het aanpalende pand, het huidige nummer 17. Volgens kadastergegevens door dezelfde eigenaar in 1871 een tweede maal verbouwd en voorzien van een klein meerhoekig tuinpaviljoentje in de zuidwesthoek van het terrein dat nu bij nummer 17 hoort. Eigendommen vervolgens in 1884 door de erfgenamen in twee afzonderlijke loten verkocht en nummer 18 toegewezen aan koster H. Van Damme (zie uittreksel akte). Het daaropvolgende jaar werd het pand naar achteren toe vergroot, waardoor het de huidige plattegrond verkreeg. Het poortje in de rechtertravee van nummer 17, gebruikt voor de afvoer van beer en mest bleef gemeenschappelijk en werd pas circa 1985 gedicht. De woning werd in 1924 verkocht aan de familie Ide, die deze inwendig renoveerde in 1936 naar een ontwerp van architect Van de Walle (Izegem) (volgens mondelinge bron).
Stijlvol neoclassicistisch herenhuis met dubbelhuisopstand, waarvan het voorkomen haast ongewijzigd is in vergelijking met historische prentbriefkaarten van rond de eeuwwisseling. Opgetrokken in 1871 en vergroot in 1885, maar wellicht met oudere kern. Karakteristieke strakke en geritmeerde gevelopbouw gemarkeerd door de naar boven toe verkleinende rechthoekige vensters, op de tweede verdieping gevat in een verdiepte geprofileerde lijst. Voorgevel horizontaal belijnd door middel van geprofileerde, kwart- en halfronde lijsten, cordons en gevelbrede spiegel ter hoogte van de borstwering en een kroonlijst op klossen en tandlijst. Witgeschilderde vlakbepleisterde voorgevel contrasterend met de hoge grijsgetinte gefrijnde hardstenen sokkel. Benedenvensters met persiennes voorzien van voorzetraampjes, bovenvensters van typische kleinhouten. Voordeur gevat in een zandstenen omlijsting op neuten met sponning en kroonlijst. Glasdeur met gesmeed ijzerwerk uit het interbellum. Voormalig rechthoekig poortje met afgeronde bovenhoeken onder kroonlijst in rechtertravee van nummer 17, resultaat van verbouwing van 1951 naar ontwerp van architect E. Van Couwenberghe (Hamme) en geïnspireerd op de vroegere toestand. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85433)
Schuin over de kerk is er nog de kapel van het Sint-Vincentiusklooster
rechts de kapel, links de resten van het klooster
Kloosterkapel van het vroegere Sint-Vincentiusklooster, heden winterkapel van de parochie Sint-Pietersbanden.
Deels vrijstaande kloosterkapel op de noordwesthoek van het huidige Marktplein. Teruggaand op een eerste kapel, zoals eerder vermeld opgericht in 1837-38 door de zusters van Sint-Vincentius à Paulo en volgens De Potter op 26 januari 1839 ingezegend. Tweede kapel gebouwd circa 1871 en ingericht in de haakse uitbouw ter hoogte van de twee uiterst rechtse traveeën van het kloosterhuis. Deze kapel werd volgens kadastergegevens circa 1901 verbouwd en voorzien van het huidige driezijdige koor. In 1903 werd de voorbouw van de kapel met behoud van het koor gesloopt en vervangen door de nog bestaande eenbeukige kapel naar de plannen van bouwkundige-ondernemer De Brouwer-Van Haver (Hamme), confer bewaarde bouwplannen en gevelsteen in de oostgevel. Het rechts aanpalende gebouw van de armenschool, opgericht in 1825 bij het weeshuis, werd toen gesloopt waardoor het brede Marktplein ontstond.
Kapel in eclectische stijl, opgetrokken uit baksteen met rijkelijk gebruik van natuursteen voor de plint, deur- en vensteromlijstingen, waterlijsten en dekstenen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85435)
En dan is er ook nog het Sint-Vincentiusklooster
Sint-Vincentiusklooster met meisjesweeshuis en oudevrouwenhuis, heden tekenacademie en academie muziek & woord.
Groot bijna gesloten complex, ingeplant ten noorden van de kerk op twee straathoeken van het Marktplein. Gebouwd op de plaats van het zogenaamde Boelenweeshuis, opgericht in 1780 door priester P.J. Boel als privéweeshuis in een woning met herberg, genaamd het "Hof van plaisantie". In 1834 overgenomen door twee zusters en twee novicen van de zusters van de Verrezen Zaligmaker van Sint-Niklaas, die de regel van Sint-Vincentius à Paulo volgden. De Potter situeert de bouw van een klooster en nieuwe gebouwen onder meer voor oude vrouwen en kapel in de periode 1837-1839. In 1867 wordt het armwezenhuis erg getroffen door brand. Na een schenking van de familie De Kepper-Wauters in 1869 wordt het klooster volledig heropgebouwd. Volgens een kadastermutatie van 1871 worden hierbij de drie afzonderlijke gebouwen tegenover de kerk vervangen door één L-vormig volume met een bijkomende kleine haakse uitbouw rechts, dienstig als kapel.
In 1874 wordt een nieuwe congregatie opgericht door de fusie met het klooster van Sint-Jozef, in 1849 gesticht door de zusters De Greve in De Ring. Op basis van kadastergegevens blijkt dat het gesticht in 1885 uitgebreid wordt met een nieuwe kloostervleugel in binnenblok die nu behoort tot het kindertehuis Dageraad.
speciale ramen
We komen bij de Beneden Durme
het waterpeil van de Durme is nu laag, waardoor de massa’s afgezet slib goed te zien zijn
Dat slib moet regelmatig uitgebaggerd worden opdat de Durme bij hoogtij de massa water zou kunnen opvangen. Hierdoor worden overstromingen voorkomen
de vegetatie kleurt goud door de lage winterzon
aan de landzijde is er een vochtig bosje waar een crossparcours voor mountainbikers is aangelegd
we wandelden vorige week al over de Mirabrug, een voetganger- en fietsbrug over de Durme om Sombeke (Waasmunster) met Hamme te verbinden
Zogenaamde Mirabrug of Hammebrug over de Durme, beschermd als monument bij Ministerieel Besluit van 21.08.1991. Brug tussen Hamme en Waasmunster (Sombeke), wijk Koolputten. Het wegverkeer van de steenweg Sint-Niklaas-Dendermonde via Elversele, Hamme en Grembergen (tak Kettermuyt) en latere rijksweg N60 verliep tot 1980 over deze brug. Sinds 1971 Mirabrug genoemd naar de film "Mira of de teleurgang van de waterhoek" waarin deze brug door filmregisseur Fons Rademaekers als locatie gebruikt werd.
Het gemeentebestuur van Hamme diende in 1824 een eerste verzoekschrift in om een brug over de Durme te mogen bouwen. De houten draaibrug werd uitgevoerd in 1827. Ze is opgetekend op het situatieplan van 1859 als "pont en charpente", op de plaats waar vanouds een veer over de Durme gelegen was. In 1894 werden door het ministerie van openbare werken plannen gemaakt, gesigneerd door hoofdingenieur Bourgoignie, voor een nieuwe driedelige metalen vakwerkbrug met draaibaar middendeel. Na goedkeuring in 1896 aanbesteed aan industrieel V. Wanderpepen (Mons); onder meer uitgevoerd door aannemer A. Medaets en afgewerkt in 1900. De oude brug, iets ten westen van de nieuwe brug gelegen werd tijdens de werken voorzien van een hefbrug en nadien gesloopt.
Bij de aftocht van de Belgische troepen in 1914 werd het middengedeelte van de brug gedynamiteerd. De Duitsers bouwden een nieuw vast metalen middengedeelte en merkten de pijlers met de initialen van de Duitse keizer. Na de Eerste Wereldoorlog werd de draaipijler heropgebouwd en de draaibrug hersteld. De aanbesteding was in 1922 toegekend aan de Brusselse aannemer J. Abras. Het draaimechanisme van 1896 werd behouden. In 1925 was de draaibrug hersteld. Opnieuw beschadigd in mei 1940 maar het draaimechanisme bleef intact; het vakwerk werd onmiddellijk gerestaureerd door de firma Nobels-Peelman.
Vanaf 1904 werd de brug gebruikt door de stoomtram Hamme – Temse, later door de tramlijn Antwerpen Linker oever naar Hamme-station. De lijn werd na de Tweede Wereldoorlog geëlektrificeerd, sinds 1959 vervangen door bussen. Het wegdek werd toen vervangen door beton. Sinds 1982 beschadigd, niet meer te sluiten en onbruikbaar geworden. Gerestaureerd door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Zeeschelde onder leiding van ingenieur P. Van Reeth tussen 2000 en 2002 en plechtig heropend op 18 januari 2003 (zie gedenkplaat). De brug wordt nu nog enkelgebruikt door voetgangers, fietsers en lichte bromfietsen. Het autoverkeer loopt sinds 1980 via een nieuwe betonnen brug een 250 meter stroomafwaarts.
Van de oorspronkelijke constructie, ontworpen in 1894, resten nog de twee aan de landhoofden verbonden vaste gedeelten, namelijk twee vakwerkbruggen met gebogen bovenrand en rechte onderrand bestaande uit tien vakken. Gebogen bovenrand gevormd door een metalen T-stuk waaraan ter versteviging zwaar plaatijzer werd vastgeklonken, gedragen door tien steunen gevormd door vier aan elkaar geklonken L-ijzers. Een zwaar ijzeren vlechtwerk bestaande uit in twee richtingen diagonaal geplaatst geklonken zwaar plaatijzer, staat in voor de verstijving van verticale steunen en het gebogen bovenstuk. Beide landhoofdbruggen zijn geplaatst op een roloplegging. De oude bruggedeelten zijn afsluitbaar met de nog oorspronkelijke ijzeren afsluithekken. Het wegdek is vernieuwd in hout en voorzien van een antisliplaag.
Afgeronde landhoofden en pijlers bekleed met blauwe hardsteen en afgedekt door hardstenen dekplaten; beschermd door nieuwe houten staketsels. De landhoofden zijn voorzien van de oorspronkelijke, smeedijzeren balustrades.
Het draaiende middengedeelte met vakwerkbrug van 1914 en vernieuwde middenpijler en draaimechanisme van 1922, is een lichte V-vormige vakwerkbrug met twee schuin lopende en een horizontale bovenrand en rechte onderrand. Het bestaat uit dertien vakken waarvan het middelste dubbele diagonaal geplaatste verstijvingen heeft, de overige vakken hebben één overhoeks geplaatste verstijving. Nieuw voor deze metaalconstructie zijn de geklonken hoekverstijvingsplaten.
Bij de restauratie moest de hele brug verhoogd worden om verzanding van het draaimechanisme te voorkomen. Het middengedeelte, dat vroeger manueel in beweging gebracht werd via tandwielreductie met verticale zwengel en draaide op een centraal cirkelvormig kamrad, diende volledig herbouwd en kreeg een nieuw bewegingsmechanisme dat elektrisch aangedreven wordt.
(https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85336à
we blijven nu de Durme stroomafwaarts volgen
het leven is wel mooier als de zon schijnt en de lucht blauw kleurt
en weldra komen we bij een knooppuntengebied
tweede deel van de wandeling
Rechts van ons bevindt zich de voormalige Noubroek polder
In de eerste eeuwen vóór het begin van onze jaartelling bestond het landschap langs de benedenloop van de Durme voornamelijk uit broekbossen. Uit pollenanalyses blijkt dat er aan de rand van deze broeken aan akkerbouw werd gedaan. Allicht lieten de toenmalige bewoners hun vee in het broek weiden, wat tot het ontstaan van open plekken zal hebben geleid. In de Romeinse tijd werden de broekbossen grotendeels ontgonnen. Langs de benedenloop van de Durme bevinden zich verschillende archeologische sites uit de Romeinse tijd. De Romeinen deden er niet alleen aan landbouw maar wonnen er ook klei, die ze o.m. gebruikten voor het bakken van dakpannen (tegulae en imbrices). Waarschijnlijk vormde de Durmevallei toen een gevarieerd cultuurlandschap met akkers, weiden, hakhoutbosjes en enkele nederzettingen. Vanaf de jaren 260-270 schijnt de bevolking sterk achteruitgegaan te zijn. Archeologische vondsten uit de vierde en vijfde eeuw zijn uiterst zeldzaam. Men mag aannemen dat het Romeinse cultuurlandschap toen grotendeels heroverd werd door de natuur. De meeste akkers en weiden langs de Durme zullen opnieuw broekbos geworden zijn.
In de vroege middeleeuwen nam de bevolking weer toe. De broekbossen werden opnieuw als weidegronden gebruikt, waardoor ze geleidelijk aan open plekken kregen. Tijdens de grote middeleeuwse ontginningsbeweging (11de-13de eeuw) werden de resterende broekbossen ontgonnen en omgevormd tot hooilanden en akkers. Na het ontstaan van de Westerschelde moesten de nieuw ontgonnen broeken bedijkt worden om ze tegen de toenemende getijdenwerking van de Schelde te beschermen. Het Noubroek is vermoedelijk in de eerste helft van de 13de eeuw ingedijkt. In 1245 schonk de heer van Dendermonde, Robrecht van Bethune, de schorren langs de Durme aan de inwoners van Hamme. In de schenkingsoorkonde is sprake van gronden ‘uterdyc’ of buitendijkse schorren. Dit wijst erop dat er toen reeds een dijk was (Verdurmen 2009).
Het oudste bewaard gebleven reglement van de polder Noubroek dateert van 27 april 1614. Het bestuur van de polder bestond toen uit een schout, een klerk en zeven schepenen. Het ambt van schout werd steeds bekleed door de meier van de heerlijkheid Hamme, het ambt van klerk door de griffier van dezelfde heerlijkheid. De schepenen werden benoemd door de heer van Hamme (Rijksarchief Gent, Heerlijkheid Hamme & Sint-Anna, 1491). Bij koninklijk besluit van 24 september 1820 werd een nieuw reglement goedgekeurd. Het bestuur van de polder bestond toen uit een dijkgraaf, twee gezworenen en twee plaatsvervangers. De dijkgraaf oefende tevens het ambt van secretaris uit (Wolters 1841, 436-446).
De polder Noubroek was de grootste polder van Hamme. In de 17de eeuw hij een oppervlakte van ruim 195 bunder (261 ha) en telde hij 451 percelen (Rijksarchief Gent, Heerlijkheid Hamme en Sint-Anna, 1492). De polder bestond uit vrij smalle, rechthoekige percelen, die gegroepeerd waren in blokken. Dit wijst erop dat grote delen van de polder gelijktijdig zijn ontgonnen (Verdurmen 2009). Uit de Ferrariskaart (1771-1778) blijkt dat de meeste percelen in de polder als zaailand werden gebruikt. Er lagen echter ook weiden, hooilanden en hakhoutpercelen. De polder was voorzien van een stelsel van sloten en greppels om de waterhuishouding te optimaliseren. De sloten werden ook gebruikt voor het roten van vlas, zoals de Zwitserse landbouwkundige Johann Samuel von Grouner (1766-1824) vermeldt, die Hamme in 1821 bezocht. Door de polder liep een natuurlijke waterloop, de Guyl, die via een sluis in verbinding stond met de Schelde en de Durme.
Er zijn verschillende rekeningen van de polder Noubroek uit het ancien régime bewaard gebleven, die informatie verschaffen over de werkzaamheden die elk jaar in de polder werden uitgevoerd. Zo werden de dijken regelmatig met rijswerk versterkt. Het rijshout was afkomstig van de hakhoutbosjes en knotbomenrijen in de streek. Een deel was afkomstig uit de polder zelf, de rest werd aangekocht. De ‘rijsbermen’ aan de voet van de dijken hadden slechts een beperkte levensduur en moesten regelmatig vernieuwd worden. Het slib dat op de bermen werd afgezet, werd gebruikt voor het verhogen en herstellen van de dijken (van den Bogaerde 1825, 44).
De grootste eigenaar in de polder was de hertog d’Ursel. In de 17de eeuw bezat de familie d’Ursel meer dan honderd percelen in de polder, met een totale oppervlakte van ruim 56 ha (Rijksarchief Gent, Heerlijkheid Hamme en Sint-Anna, 1492). De percelen van de hertog werden openbaar verpacht voor een termijn van zes jaar. De voorwaarden van de openbare verpachting van 1726 bepaalden o.m. dat de pachters hun zaailand eens in de zes jaar moesten ‘graeven’, d.w.z. diepspitten, en dat ze ‘alle wateringhen ende slooten’ moesten onderhouden (RAG, Heerlijkheid Hamme en Sint-Anna, 1562). Daarenboven moesten ze elzen rondom hun percelen planten op de plaatsen waar die bomen ontbraken. Kennelijk waren de meeste percelen met elzenkanten omgeven. Percelen die aan een straat grensden, moesten aan de straatzijde bepoot worden met populieren, abelen of wilgen. Met ‘populieren’ worden hier allicht zwarte populieren bedoeld aangezien de Canadapopulier toen nog niet in de regio voorkwam. Verder moesten de pachters in het eerste jaar van hun pacht de grachten rondom hun percelen herstellen. Ze mochten de houtkanten tijdens hun pachttermijn eenmaal kappen en het slaghout voor zichzelf houden. De hakhoutstoven bleven echter eigendom van de hertog. Afgestorven hakhoutstoven moesten de pachters op eigen kosten vervangen. De pachters mochten geen turf steken op de akkers of meersen van de hertog. Deden ze dit toch, moesten ze een boete van 20 pond groten betalen en alle schade vergoeden (RAG, Heerlijkheid Hamme en Sint-Anna, 1566).
De polder Noubroek beschikte over een kaai aan de Schelde ter hoogte van Driegoten, waar schepen geladen en gelost werden. De schepen voerden mest en bouwmaterialen (zinkrijs, steengruis, …) voor de polder aan en werden vervolgens beladen met de landbouwproducten van de polder, in de eerste plaats vlas. Bij de kaai stond een woonhuis met verschillende bijgebouwen en een moestuin. In de 18de eeuw werd dit huis openbaar verpacht, telkens voor zes jaar. Bovenop zijn pacht moest de pachter elk jaar zes schuiten hout leveren voor herstelwerkzaamheden aan de dijken. Daarenboven moest hij de twee ‘killen’ of inhammen die aan de kaai lagen elke twee jaar uitgraven. De pachter onderhield ook een overzetdienst en een veerdienst op Antwerpen (RAG, Heerlijkheid Hamme en Sint-Anna, 1565).
In de jaren 1795-1830 is op grote schaal turf gewonnen in het Noubroek en meer bepaald in het gebied dat sindsdien bekend staat als de Bunt. Op de Ferrariskaart (1771-1778) zijn nog geen turfputten op deze plaats te zien. De veenontginning begon vermoedelijk pas in de Franse Tijd (1794-1814). De Bast (1808) vermeldt dat men bij de veenontginning in de Bunt relicten uit de Oudheid had aangetroffen, op een diepte van 20 voet (ca. 5,5 m): “On y a découvert, à vingt pieds de profondeur, au fond d’une tourbière, à l’endroit nommé den Beunt, des voûtes souterrains, des débris de bâtimens, des briques, des urnes, des vases et plusieurs autres antiquités”. Door de grote diepte van de turfputten was het niet mogelijk de uitgeveende percelen te dempen en met elzen te beplanten, zoals men elders in de Durme- en Scheldevallei deed. Daarom gebruikte men ze voor de teelt van karpers. Op die manier leverden ze toch nog inkomsten op.
Von Grouner (1827) vermeldt dat het veenpakket plaatselijk tot 12 voet (ca. 3,60 m) dik was. Bovenaan was het droog, onderaan stond het onder water. De bovenste veenlaag werd met de spade uitgestoken, de onderste laag werd uitgebaggerd. De uitgestoken en de gebaggerde turf werden niet gescheiden gehouden maar met elkaar vermengd. Men maakte er ‘turftegels’ (Torfziegel) van, die als brandstof gebruikt werden. De eigenaars van de turfputten exploiteerden hun putten niet zelf maar lieten dit over aan professionele turfstekers. Die moesten de helft van de verkoopopbrengst aan de eigenaars afstaan. In ruil daarvoor betaalden de eigenaars de accijnzen op de turf. In de uitgeveende putten werd vis uitgezet.
In de jaren 1890 werd de Schelde tussen Drie Goten en de monding van de Durme genormaliseerd, over een lengte van ongeveer 1 km. De nieuwe vaargeul lag ongeveer 200 m verder naar het westen. Een deel van de polder Noubroek werd toen afgegraven. In dezelfde periode werden enkele grienden (‘wijmenvelden’) langs de nieuwe Scheldedijk aangelegd. De ‘wijmenteelt’ kende in die periode een sterke uitbreiding, vooral in Bornem, aan de overkant van de Schelde.
Op de akkers in de polder werden vroeger vooral aardappelen en vlas geteeld. Vlas is een gewas dat veel mest nodig heeft. Dankzij zijn gunstige ligging aan de Schelde en de Durme kon Hamme gemakkelijk stadsbeer aanvoeren. De rendabiliteit van een vlasakker was in die tijd mede afhankelijk van de transportkosten van de mest. Hoe verder de vlasakkers van de beerkaaien verwijderd waren, hoe hoger de transportkosten. Het water en het slib van de Durme waren daarenboven bijzonder geschikt voor het roten van vlas, zoals von Grouner (1827) beschrijft. Het in Hamme gerote vlas stond hoog aangeschreven: het had een geelachtige kleur en was duurzamer dan het in Sint-Niklaas gerote vlas, dat een loodgrijze kleur had. Om die reden brachten de vlashandelaars hun vlas van heinde van verre naar Hamme, om het daar te laten roten. Het roten geschiedde in brede sloten, die 2,80 à 3,40 m breed en ca. 1,25 m diep waren. Ze waren onderverdeeld in compartimenten die met dammen van graszoden van elkaar gescheiden waren. De dammen lagen ca. 5,60 à 8,40 m uit elkaar. Het vlas werd in de sloten gelegd en met stro en slib bedekt. Het slib diende om het vlas onder water te houden zodat het niet in aanraking kwam met de lucht. Het slib van Hamme was hiervoor zeer geschikt omdat het zeer taai en compact was. Als het vlas geroot was, nam men de dammen weg en liet men het water afvloeien. Vervolgens werden de grachten opnieuw opgevuld met water van de Durme. Op die manier kon men grote hoeveelheden vlas op relatief korte tijd roten. De eigenaars verhuurden hun percelen aan de vlashandelaars voor de duur van het roten (von Grouner 1827, 236-240).
In Hamme werd vroeger niet alleen vlas maar ook hennep (‘kemp’) geteeld, een teelt die elders in de regio niet zo veel voorkwam. De hennep werd gebruikt voor de productie van scheepstouwen, een specialiteit van de gemeente Hamme. In de 19de eeuw telde de gemeente verschillende touwslagerijen. Von Grouner (1827) vermeldt dat de hennep geroot werd in grote ‘bassins’ met turfwater, die ook voor de teelt van karpers gebruikt werden. Vermoedelijk bedoelde hij hiermee de turfputten van de Bunt.
Door de polder Noubroek en de Gemene Schoren van Hamme liep een buurtweg, die Hamme verbond met het veer van Tielrode, de Tielrodewegel. Deze buurtweg is te zien op de kaart van Vandermaelen (1847-48) en de Atlas der Buurtwegen, waar hij ‘Sentier N°47’ genoemd wordt. Hij werd vroeger gebruikt door de arbeiders van Hamme die in de steenbakkerijen van Temse gingen werken en in Tielrode de Durme overstaken, vandaar de naam Tielrodewegel. Verschillende secties van deze buurtweg bestaan vandaag nog steeds (de Buntwegel, een deel van de Binnenbunt en een naamloze weg door de Schorren van de Durme). Door de polder Noubroek liep nog een tweede buurtweg, op de Atlas der Buurtwegen aangeduid als ‘Sentier N°45’ (vandaag ‘Bunt’ genoemd).
In het kader van het Sigmaplan leggen Waterwegen en Zeekanaal NV (W&Z) en het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) momenteel een gecontroleerd overstromingsgebied met gereduceerd getij aan in het deel van de voormalige polder Noubroek dat gelegen is tussen de turfputten van de Bunt en het natuurreservaat ‘Schorren van de Durme’. Daartoe is een nieuwe Sigmadijk in het gebied aangelegd. Via een ingenieus sluizensysteem zal een beperkte hoeveelheid rivierwater tweemaal per dag het gebied in- en uitvloeien. Op die manier zullen slikken en schorren ontstaan. Tevens zal het uitvloeiende water meer gezuiverd en zuurstofrijker zijn, zodat het een gunstige bijdrage zal leveren aan de goede waterkwaliteit in de Durme en de Schelde. Bij extreem springtij zal het gebied volledig onder water lopen en zo elders overstroming helpen voorkomen (Verstraeten 2017). De aanleg van het gecontroleerd en gereduceerd overstromingsgebied is gepaard gegaan met ingrijpende graafwerkzaamheden. Van het traditionele polderlandschap (akkers met elzenkanten) blijft vrijwel niets meer over. Om die reden is het gecontroleerd en gereduceerd overstromingsgebied niet opgenomen in het landschappelijk geheel.
In het zuiden en het westen van de voormalige polder Noubroek is het traditionele landschap erg vervaagd. Het westelijke deel van de polder is verloren gegaan door verkavelingen en de aanleg van de N41. Grote delen van de polder werden met Canadapopulieren beplant. Er blijven nog maar enkele akkers over. De traditionele perceelrandbeplantingen (elzenkanten) zijn echter verdwenen. In het zuiden van het gebied rukt de lintbebouwing op.
De voormalige turfputten van ‘De Bunt’ zijn wegens hun grote diepte nooit gedempt. Het gebied had aanvankelijk een open karakter maar werd later bebost met elzen en populieren. De bossen werden als middelhout beheerd (hakhout met overstaanders) of als opgaand bos (populierenaanplanten). Het beheer van deze bossen was in de 19de eeuw rendementsgericht. De bomen werden gekapt als ze kaprijp waren, volgens de toen gebruikelijke kapcycli. Na WO II werden verschillende weekendverblijven en vissershutten in de Bunt gebouwd. Door de dalende houtprijzen werden de elzen- en populierenbossen steeds minder rendabel. Het rendementsgerichte beheer hield op en de traditionele kapcycli werden niet meer toegepast. In het gebied zijn sindsdien veel soorten aangeplant die er oorspronkelijk niet voorkwamen, zoals sparren, laurierkers enz.. Veel turfputten zijn ondertussen omgevormd tot visvijvers met rechte, beschoeide oevers, omzoomd met tuinhuisjes, zitbanken en treurwilgen. Aan de rand van het gebied liggen drie restaurants met bijbehorende parkeerterreinen. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/135065)
het gebied is erg waterrijk
We wandelen op de Durme dijk, een realisatie in het kader van het Sigma-plan
Het Sigmaproject Durmevallei, een project van Waterwegen en Zeekanaal NV en het Agentschap voor Natuur en Bos, heeft als doel de Durme haar veerkracht terug te geven. Zo beschermen we de regio beter tegen overstromingen, krijgt de magnifieke Durmenatuur een boost en wordt de streek nog aantrekkelijker voor wandelaars en fietsers. De ruime omgeving van de Durmevallei verandert in een adembenemend gebied, waar het aangenaam wonen en leven is. Een blijvend geschenk voor onszelf, onze kinderen en kleinkinderen.
Het Sigmaproject Durmevallei is geen alleenstaand project. Het maakt deel uit van het Sigmaplan, een toekomstgericht project voor meer waterveiligheid en natuur in de valleien van de Schelde, Dijle, Nete, Kleine Nete en Grote Nete, Demer en Zenne. Tientallen valleigebieden in de provincies Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Vlaams-Brabant krijgen een nieuwe inrichting.
Twee diensten van de Vlaamse overheid werken samen. Waterwegen en Zeekanaal (W&Z) staat in voor het waterbeheer; het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) zorgt voor de natuurontwikkeling.
Ooit was de Durme een lange rivier, die ontsprong in West-Vlaanderen en ter hoogte van Hamme in de Schelde uitmondde. In de loop der eeuwen is duchtig ingegrepen in de loop van die rivier, waardoor de Durme vandaag een getijdenrivier is van Hamme tot Lokeren. Het Sigmaplan wil de Durmevallei veiliger maken en tegelijk haar natuurwaarden versterken.
De wateroverlast rond de Durme is bijna legendarisch. Maar hoe komt het dat de ooit zo rad kronkelende rivier haar waterstroom niet meer aankan? Daar zijn verschillende oorzaken voor. Een ervan is de getijdenwerking. Twee keer per dag, bij vloed, wordt zeewater in de monding van de Schelde gestuwd. Die vloedgolf zet zich voort in alle zijrivieren en stuwt ook daar het water op. Van Lokeren tot de monding in de Schelde is ook de Durme onderhevig aan het getij. Twee keer per maand is het getij extra uitgesproken. Door een samenspel van maan en zon ontstaat er springtij, waarbij het hoogwater hoger komt dan bij een normale vloed. Valt het springtij samen met een straffe noordwesterstorm, dan spreken we van een stormvloed. De getijdengolf die via de Schelde de Durme binnendringt, is dan extra krachtig. Die situatie is niet zonder gevaar: bij extreme hoogwaterstanden kunnen er bressen ontstaan in de dijken. Het wassende water zet dan weilanden, straten en woningen blank.
Maar naast de getijdenwerking is er nog een andere flessenhals: de Durme slibt langzaam dicht.Er stroomt bijna geen water meer van de bovenloop richting monding.Dat is een gevolg van de aanleg, jaren geleden, van een scheidingsdamstroomafwaarts van Lokeren. De scheidingsdam heeft een belangrijkefunctie: hij beschermt Lokeren tegen de getijden. Voorbij de dam zijner geen getijden meer; stroomafwaarts van de dam laten ze zich welnog voelen. Maar de dam heeft een vervelend bijeffect: verzanding.Het resultaat is een dichtslibbende rivier, die bij hevige regen niet instaat is om het water af te voeren. Vooral ter hoogte van Lokeren, Zeleen Waasmunster is de afwatering van de Durme penibel.
Om het probleem blijvend aan te pakken is in het kader van het Sigmaplan een pakket van maatregelen in voorbereiding. Die maatregelen moeten de rivier beveiligen tegen overstromingen én de natuur herstellen. Het Sigmaplan voor de Durme omvat de aanleg van een nieuw gecontroleerd overstromingsgebied, ontpolderingen en wetlands. Die geven de Durme meer ruimte en verminderen de wateroverlast in het omliggende gebied. Terwijl de eigenlijke Sigmawerken in voorbereiding zijn, wordt het prangende probleem van de verzanding al aangepakt met onderhoudsbaggerwerken. De hernieuwde dynamiek van het water zal slibdeeltjes loswrikken en stroomafwaarts meevoeren.
1976: tijdens een zware stormvloed zetten de Schelde en haar zijrivieren over heel Vlaanderen grote oppervlakten blank. Vooral Antwerpen, Ruisbroek en sommige gebieden in Oost-Vlaanderen worden zwaar getroffen. De menselijke en materiële schade is enorm, en de overheid beslist dat een betere bescherming tegen overstromingen uit de getijdenrivieren noodzakelijk is. Die bescherming komt er in de vorm van het Sigmaplan, een vindingrijk plan gebaseerd op twee pijlers. Langs de Schelde en haar zijrivieren worden de dijken verhoogd én komt er een ketting van overstromingsgebieden. Rivieren hebben ruimte nodig om te kunnen stromen en overstromen. Het Sigmaplan past helemaal in die filosofie van ‘ruimte voor water’. Gecontroleerde overstromingsgebieden slaan het water tijdelijk op wanneer een hoge vloedgolf de Schelde binnenrolt.
In de loop van de jaren ging langs de Schelde en haar zijrivieren heel wat waardevolle natuur verloren. In de projectgebieden van het Sigmaplan worden maatregelen getroffen om die bijzondere leefplekken voor de natuur opnieuw kansen te geven. Er werden voor heel het Schelde-estuarium natuurdoelstellingen geformuleerd, zowel voor soorten als habitats. En het prachtige rivierenlandschap is er ook om van te genieten. Met de nieuwe fietsbare jaagpaden op de dijken, wandelroutes, vogelkijkhutten en uitkijkpunten die het Sigmaplan mogelijk maakt, hebben de Schelde, Dijle, Durme, Nete, Kleine Nete en Grote Nete straks nog meer te bieden aan wandelaars en fietsers. Het Sigmaplan houdt ook rekening met landbouwers die getroffen worden door de aanleg van overstromingsgebieden. Samen met hen wordt gezocht naar oplossingen om de landbouw zo leefbaar mogelijk te houden.
Binnen het Sigmaplan is ontpoldering een van de technieken die helpen om rivieren opnieuw ruimte te geven en het ecosysteem weer veerkrachtig te maken. Maar hoe gaat ontpoldering precies in zijn werk?
Ontpolderen betekent: land teruggeven aan de rivier. Je zou het ook ‘rivierwinning’ kunnen noemen. Eerst trekken we landinwaarts een nieuwe dijk op. Vervolgens worden er openingen gemaakt in de oude dijk. Zo wordt de rivier binnengelaten in een gebied dat omringd is met dijken. De getijden krijgen er opnieuw vrij spel: het ontpolderde gebied overspoelt bij vloed, maar het water trekt zich weer terug bij eb. Op die manier ontstaan getijdengebieden met slikken en schorren.
Waarom zijn die gebieden belangrijk?
Die zijn noodzakelijk om het ecosysteem van de Schelde goed te doen functioneren, maar hebben ook een veiligheidsfunctie. Ontpolderde gebieden kunnen namelijk een grote watermassa bergen. Daardoor halen ze bij hevig stormtij letterlijk de druk van de ketel. De extreme energie van het water wordt getemperd, zodat de gebieden die meer inlands of stroomopwaarts liggen minder risico lopen. Grote oppervlakten slikken en schorren vormen dus een natuurlijke buffer voor het wassende water. Zo beschermen ze het achterland.
(https://sigmaplan.be/uploads/2016/08/140320-sigma-durmevallei-brochure.pdf)
vanop de dijk zien we het verloop van de dijk en rechts de schorren van de Durme
aan de overzijde van de Durme ligt Tielrode, de torenspits steekt uit tussen de bomen
de dijk splitst zich hier, rechtdoor gaat het pad naar het veer naar Tielrode, wij volgen de nieuwe dijk rechts
Door de bouw van 2 sluizen, één op de Durme en één op de Schelde, is het jaagpad langs de Durme rechtdoor afgesloten. Langs dat pad zouden we ook de uitmonding van de Durme in de Schelde kunnen zien, nu is dit voor 2 jaar onmogelijk
we blijven op de dijk wandelen, het pad is niet geasfalteerd. Benden is er een asfaltbaan, die wordt door de meeste fietsers en wandelaars gebruikt.
Het gebied blijkt hier zeer toeristisch te zijn, hier zijn al enkele restaurants-cafe’s-wafelhuizen mét speeltuin -nu natuurlijk allemaal gesloten
in het natuurgebied De Bunt grazen Galloway runderen
het natuurgebied Schorren van de Durme, bevindt zich buitendijks. De voormalige turfputten zijn nu vijvers. Om het gebied te ontwateren heeft men een pompgemaal gebouwd om het overtollige water over de nieuw aangelegde dijk te pompen
Het landschappelijk geheel ‘Schorren van de Durme, de Bunt en monding van de Durme in de Schelde’ bestaat cultuurhistorisch gezien uit drie deelgebieden: de voormalige polder Noubroek met de turfputten van de Bunt, de voormalige Gemene Schoren van Hamme en de schorren van Tielrode aan de overkant van de Durme (Temse). De polder Noubroek en de Gemene Schoren van Hamme werden van elkaar gescheiden door de Noubroekse Dijk, waarvan het tracé min of meer samenvalt met de huidige Scheldedijk.
Het Noubroek is vermoedelijk bedijkt in de 13de eeuw. Van de late middeleeuwen tot de 19de eeuw bestond de polder vooral uit akkers. In het noorden lagen ook hooilanden. In de periode 1795-1830 werd op grote schaal turf gewonnen in het noordelijke deel van de polder, dat bekend staat als ‘de Bunt’. De omgeving van deze turfputten werd later bebost. In het kader van het Sigmaplan leggen Waterwegen en Zeekanaal NV (W&Z) en het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) momenteel een gecontroleerd overstromingsgebied met gereduceerd getij aan in het deel van de voormalige polder Noubroek dat grenst aan het natuurreservaat ‘Schorren van de Durme’. Van het traditionele polderlandschap (met elzenkanten omzoomde akkers) is vrijwel niets meer overgebleven.
De Gemene Schoren van Hamme zijn ontstaan na de bedijking van het Noubroek in de 13de eeuw. Door de toenemende getijdenwerking van de Schelde werd veel slib afgezet voor de Noubroekse Dijk. Zo ontstonden schorren die alleen nog bij springtij overstroomd werden. Deze schorren werden al gauw van zomerdijken te voorzien, zodat ze gebruikt konden worden als hooiland. Door aanslibbing ontstonden vóór de bedijkte schorren nieuwe schorren, die op hun beurt bedijkt werden. De hooilanden waren door lage zomerdijken van elkaar gescheiden. Ze waren voorzien van sloten en greppels die zowel voor de afwatering als de bevloeiing dienden. De Gemene Schoren werden tijdens het winterhalfjaar immers bevloeid met het slibrijke water van de Schelde. Toen het traditionele hooilandbeheer in de jaren 1950 opgegeven werd, veranderden de hooilanden op korte tijd in een natuurgebied met wilgenvloedbossen en rietvelden, waardoor het landschap een heel ander karakter kreeg.
Volgens de tertiaire geologische kaart bestaat de ondergrond van het gebied van noord naar zuid uit donkergrijze, silt-, glauconiet- en glimmerhoudende (fijne) zanden behorend tot het Lid van Bassevelde (eoceen, 53 tot 33,7 miljoen jaar geleden), grijsblauwe klei behorend tot het Lid van Onderdijke (eoceen) en donkergrijs, glauconiet- en glimmerhoudend fijn zand behorend tot het Lid van Buisputten (eoceen). De bovenste bodemlagen bestaan uit natte klei in de alluviale delen en nat zand en zandleem op de hogere gedeelten. In het gebied kwam vroeger veel veen voor, dat in de periode 1795-1830 op grote schaal werd ontgonnen, waardoor de turfputten van de Bunt ontstonden.
Sinds het ontstaan van de Westerschelde in de Volle Middeleeuwen (ca. 1000-1200) was de benedenloop van de Schelde onderhevig aan getijden. De getijdenwerking was ook voelbaar in de Durme. Op de Ferrariskaart (1771-1778) is goed te zien dat de Durme bedijkt was van haar monding tot vóór Lokeren. Men mag aannemen dat de bedijking van de Durme in de 13de eeuw begonnen is, toen de getijdenwerking op gang kwam. De tijverschillen waren vroeger echter niet zo groot als tegenwoordig. In de jaren 1770 bedroeg het verschil tussen eb en vloed in Tielrode ongeveer 3 m. Vandaag bedraagt het meer dan 8 m (Verstraeten 2017). In 1825 waren de dijken van het Tielrodebroek in Temse 4 m hoog en 13 m breed (Van den Bogaerde 1825). De dijk van de polder Noubroek zal toen allicht dezelfde hoogte gehad hebben. Na de aanleg van het kanaal Gent-Terneuzen in 1827 werd de Durme afgesneden van haar bronnen en nam de hoeveelheid water die naar de Schelde stroomde sterk af, waardoor er meer zand en slib werd afgezet. In de jaren 1931-1937 werd de Durme tussen Waasmunster en Hamme genormaliseerd, waarbij verschillende meanders afgesneden werden. Bij hoog tij kon het slibrijke Scheldewater nu sneller stroomopwaarts vloeien. Daardoor werd er nog meer slib in de Durme afgezet. De getijdenwerking van de Durme is de laatste decennia nog toegenomen. In de jaren 1981-1990 bedroeg het gemiddelde hoogwater in Tielrode 5,52 m. In 2011 was dit gestegen tot 6 m (Verstraeten 2017). Om die reden werden de dijken langs de benedenloop van Durme verhoogd en verbreed, op vele plaatsen tot 8 m TAW, overeenkomstig het Sigmaplan. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/135065)
de vijvers zijn deels bedekt met riet, daarachter liggen de weilanden en velden
De nieuwe dijk zorgt ervoor dat dit gebied gevrijwaard blijft bij overstromingen
het gebied kan nog steeds ontwaterd worden
een bank en tafel nodigt uit tot het verorberen van een boterhammetje
kaart van het derde gedeelte van de wandeling
we komen nu bij de Schelde, stroomopwaarts van de samenvloeiing met de Durme
vrachtschepen varen hier in beide richtingen
Het gehucht heet hier Driegoten
Tevens naam voor het gehucht in het oosten van Hamme bij de Schelde die hier de grens vormt met de provincie Antwerpen. Oud toponiem verwijzend naar de drie inhammen, goten of gaten in de Scheldeoever tegenover Weert, tussen de samenvloeiing met de Durme en de grens met Moerzeke. Op de kaart van Moerzeke van 1571 door P. Buck en F. Horenbault met "Dry Ghote" aangegeven als plaats met beperkte bebouwing waar meerdere wegen en dijken convergeerden; de weergave van een zeilboot verwijst naar een oude aanlegplaats met Scheldeveer. De straat was vroeger deels Conckeldijkstraat geheten (confer onder meer Poppkaart) en vormde een onderdeel van de wegverbinding die vanuit het gemeentecentrum over de Oostkouter naar het veer van Driegoten leidt. Het voetveer Driegoten-Weert bestaat hier nog steeds, nu vooral in functie van het wandel- en fietstoerisme. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/themas/13078)
een mooi hoekhuis
Pittoresk laag hoekhuisje van drie traveeën onder half schilddak met cementpannen, volgens kadasterarchief gebouwd in 1899. Baksteenbouw met knipvoegen. Lage korfboogdeur onder rond getraceerd bovenlicht en geflankeerd door gekoppelde smalle rondboogvensters. Omlopende dakoverstek met gewitte dakzool op geprofileerde houten consoles en decoratief uitgesneden houten dakrand. (https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/85308)
daarnaast een burgerhuis
Half vrijstaand burgerhuis, voorheen vermoedelijk een café. Volgens kadasterarchief gebouwd in 1898 door brouwer E.F. Vertongen - Van de Voorde, eigenaar van een vlakbij naast het Scheldeveer van Driegoten gelegen brouwerij (intussen verdwenen).
Bakstenen breedhuis van vier traveeën en twee bouwlagen onder pannen zadeldak. Lijstgevel met verwerking van gesinterde bakstenen in de bogen van de muuropeningen en in een fries met ruitmotieven op de borstwering. Deur verplaatst van de tweede naar de vierde travee (zie prentkaart van 1906). Hoge benedenvensters met luiken, lagere bovenverdieping (luiken toegevoegd). Getande houten kroonlijst als gevelbeëindiging. Haaks ingeplant bijgebouw achter de woning van 1907.
rechts één van de drie goten, een kleine vaargeul landinwaarts
het veer Driegoten heeft bij laag tij een erg steile toegang (enkel voor voetgangers en fietsers)
hier een tweede reeks restaurants-tearooms-café’s. De terrassen hebben de ganse dag zon, fiets- en wandelpaden, een veerdienst en een toegangsweg zijn zaken die het gebied erg toeristisch maken
een tweede goot
wat verder komen we weer bij een natuurgebied, het Naille- en Lippensbroek
Beide zijn getijdengebieden van de Schelde
beeld van het Lippenbroek tijdens het bloeiseizoen, dus nog eens terug keren
Het Lippenbroek is een voormalige polder in het Belgische zoetwatergedeelte van het Schelde-estuarium, die nu fungeert als pilotproject voor het herstel van intergetijdengebieden in een dichtbevolkt estuarium. Het gebied van 10 ha, gelegen op het grondgebied van de Belgische gemeente Hamme, werd in maart 2006 in gebruik genomen als een gecontroleerd overstromingsgebied (GOG). Via een sluizenconstructie staat het gebied in contact met de Schelde, zodat er bij elk hoogtij water in het gebied stroomt, wat er bij laagtij weer uit vloeit. De sluizen zijn ontworpen om een waterregime in het gebied te krijgen dat aanleunt tegen het regime in natuurlijke slikken en schorren langs de Schelde. Het Lippenbroek krijgt op deze manier zowel een veiligheidsfunctie (waterberging bij extreem springtij) als een natuurontwikkelingsfunctie. In het kader van het Sigmaplan krijgen nog andere gebieden langs de Zeeschelde een gelijkaardige bestemming. (https://nl.wikipedia.org/wiki/Lippenbroek)
Conceptschets van een gecontroleerd overstromingsgebied met gecontroleerd, gereduceerd getij
(Ecosystem Management Research Group, University of Antwerp (Ecobe, UA)
Het Lippenbroek in Hamme – 10 hectare groot – doet dienst als testgebied voor het Sigmaplan. Wetenschappers onderzoeken hier sinds 2006 de werking van een overstromingsgebied met getijdenwerking. Het Lippenbroek is rijk aan planten, vogels en vissen en werkt als een natuurlijk waterzuiveringssysteem. Deze wereldprimeur lokt heel wat bezoekers uit binnen- en buitenland.
(https://sigmaplan.be/nl/projecten/lippenbroek/)
Het gebied zelf is niet toegankelijk voor bezoekers, enkel voor wetenschappers
nu zien we een deeltje van het gebied in wintertooi
luchtfoto van Lippenbroek (https://www.hamme.be/lippenbroekwandeling)
kreek langs waar water binnen of buiten stroomt
we wandelen op de ringdijk, hier is de bodem bedekt met riet
ondanks het vele riet, is er nog een groot oppervlak bedekt met (Schelde)water
en of hier vis zit: de reiger staat geduldig te wachten op zijn prooi
we volgen de dijk rond het gebied. Vandaar keren we via dezelfde weg terug, het is hier immers veel aangenamer dan te stappen door woonstraten
nog steeds het Lippenbroek
zelfs tijdens de winter heeft Kaardebol een opvallend silhouet
richting binnenland
ondertussen is het waterpeil weeral gestegen
terug op de nieuwe dijk, nu richting noorden
en wat later de Durme
een heel speciaal landschap; vol met watervogels (hier een reiger)
Uiteindelijk komen we na 15 km (inclusief kleine wandeling tot het centrum) terug bij de auto