Reisverhaal «9. noordwest Argentinië»
Argentinië en Chile
|
Argentinië
|
1 Reacties
21 April 2012
-
Laatste Aanpassing 05 Juni 2012
Bij het begin van onze tocht door het noordwesten, overnachten we in Mendoza in een cabaña met de grootte van een klein appartement. De camping in Mendoza is gesloten en daarbij regent het nog pijpenstelen.
Ik kijk naar de weersvoorspelling op de site van Wunderground (is erg betrouwbaar heb ik al ondervonden) en die voorspelt voor de volgende dag mooi weer.
We rijden en bezoeken dus de Alta Ruta, de verbindingsweg van Buenos Aires naar Santiago de Chile. Deze weg gaat over de Andes, alhoewel de pashoogte ondertunneld is. Wij blijven in Argentinië, het mooiste is immers het deel van Mendoza tot de grens. Omdat de bergen over het algemeen best zichtbaar zijn ’s morgens als er nog geen wolken zijn, rijden we eerst door naar het bijna einde van de weg.
Wij Los Horcones heeft men voor niet klimmers een extra toegang gemaakt tot het provinciaal park Aconcagua. De inkom is vrij laag, er is een rijweg van 1,5 km aangelegd en dan een wandelweg. Deze ligt op een goede 2950m en men heeft een zeer goed zicht op de hoogste berg, niet alleen van Argentinië, maar ook van het zuidelijk halfrond en van het westelijk halfrond. De top van de Aconcagua is nog 4000m hoger, nl. 6960m.
We hebben heel veel geluk, er is geen wolkje aan de hemel. De dag voordien was er hier geen zicht, de volgende dag zien we de ganse Andes in de wolken.
Naar ons gevoel staan we er vrij dicht bij, zo goed is de berg te zien.
Als we terug vertrekken zijn de wolken daar. We rijden nog iets verder tot het bijna spookdorp Las Cuevas. Tussen alles wat kapot en verlaten is, is er nog een cafetaria en een restaurant. Als het hier zomer is, kan men nog 13 km verder in de hoogte rijden. Daar staat een Christusbeeld dat gemaakt is van gesmolten kanonnen en wapens. Dat beeld is in 1914 opgericht om het verdrag tussen Chile en Argentinië waarbij (voor het grootste deel) de grenzen herkend worden, te herdenken. Nu is die weg al voor een stuk ondergesneeuwd. De hoofdweg echter wordt het hele jaar sneeuwvrij gehouden, het is immers de belangrijkste grensovergang tussen de 2 landen. Er is hier vrij veel verkeer, voor het grootste deel vrachtverkeer. Omdat de douaneafhandeling nogal veel tijd in beslag neemt is deze een eind van de grens verwijderd. Voor vrachtwagens is dat zelfs 85 km bij het laatste stadje Uspallata. Op de terugweg bezoeken we een plaats “puente del Inca”. Het is een natuurlijke brug in een gebied waar zwavelhoudende warmwaterbronnen zijn. De pasweg werd vroeger ook gebruikt door de Inca’s. Overblijfselen zijn te zien in het museum in Mendoza.
De terugweg is dezelfde weg, maar de zichten zijn helemaal verschillend- loopt door prachtig hooggebergtegebied. De rotsen (want we zitten helemaal boven de boomgrens) hebben zeer mooie kleuren en vormen, ze zijn erg steil en we zien regelmatig plaatsen waar steenlawines naar beneden gevallen zijn. Er zijn ook enkele wintersportoorden, zeer beperkt t.o.v. deze die we in Europa kennen.
Heel de weg zien we ook een smalspoorbaan die buiten gebruik is, maar waar nog veel overblijfselen van te zien zijn. De trein die hier reed was een stoomtrein en er werd geen gebruik gemaakt van tandrad. De hoogte die moest overbrugd worden was 2500, maar de afstand is voldoende lang zodat de hellingen zacht verlopen. In het bovengedeelte was de spoorweg volledig overkapt om ook tijdens de sneeuwtijden te kunnen rijden. In 1993 is de Argentijnse staat gestopt met subsidies te geven waardoor het gehele spoorwegsysteem vervallen geraakt is, op enkele toeristische treinritten na.
We keren op het einde van de dag nog niet terug naar Mendoza, maar blijven op de camping in Uspallata. Die ligt op 1875m hoogte, maar de temperatuur valt goed mee. In Uspalalta heerst er een mild klimaat en er is voldoende water zodat er overal groen en bomen aanwezig zijn, en ook aan landbouw kan gedaan worden. Dit is echter het laatste groen voor de pashoogte bereikt wordt. In Uspallata gaan we ook even de lokale archeologie bekijken, men heeft er de ijzerovens gerestaureerd. Ligt in mooie omgeving met bergen waar de film “seven years in Tibet” is opgenomen.
Van Uspallata zijn er 2 wegen terug naar Mendoza waarbij de noordelijke weg 60 km ripio bevat. Dus nemen we de zuidelijke weg. We dachten in Mendoza nog het museum te bezoeken waar een mummie van een Incavrouw ligt. Maar na een telefoontje weten we dat het museum gesloten is voor herstellingswerkzaamheden.
We rijden verder door naar San Juan. In het noorden van het land zijn er veel meer kleinere provincies. Bij het binnenrijden van de provincie San Juan is er een controle voor alle auto’s, bussen, vrachtwagens. Er wordt gevraagd de auto te openen en hier en daar nog iets verder te openen. Wat men zoek weten we niet, het is wel een fytosanitaire controle. Bij het buiten rijden van het controlestation wordt de hele auto besproeid, ontsmet waarschijnlijk . In de stad zelf is er geen camping, maar 7 km erbuiten wel één. Het is een domein van een Don Boscogemeenschap waar op zondag mensen samen komen eten en jongeren komen sporten. De mensen zijn vrij eenvoudig, ze komen een babbeltje houden en zijn blij dat die “vreemdelingen” (herkomst zegt hen helemaal niets) hun taal spreken.
We bezoeken de volgende dag het archeologisch museum. Het ligt ten zuiden van de stad, geen wegwijzers er naar toe, in een heel simpel gebouw naast een garage en tussen bedrijven. Het grootste deel van het museum is het archeologisch werk van 1 man, professor Mariano Gambier. Hier zijn voorwerpen te zien van verschillende culturen die in de San Juan provincie opgegraven zijn. Er zijn ook een aantal schitterende mummies die op natuurlijke wijze gemummificeerd zijn, nl. door de droogte en de koude temperaturen. Hun huid, kledij, haren, tanden is nog zeer duidelijk te zien. Ze zijn vele duizenden jaren oud en hun lichaam is gedroogd.
In het museum is er ook een mummie van een Inca jongeman, die door 2 alpinisten op 6300meter hoogte is gevonden. Hij is nog niet echt verdroogd. Omdat hij in zithouding zat hebben de alpinisten hem, dragend op hun rug, samen met allerlei attributen, meegebracht. Hij wordt bewaard in een koude, droge showkast. De man werd door de inca’s geofferd. Maar op welke hoogte!
Daarna rijden we verder door naar Villa San Augustin del Valle Fertile (lange naam!). Er zijn enkele campings open, wij installeren ons op de kleinste. Alles staat open, licht brandt, maar er niemand aanwezig. Wel staat er op de poort “bienvenidos”. ’s Avonds, na schooltijd komt er een jongen. Hij houdt tijdelijk de camping open. Om het douchewater op te warmen, moet hij in een stenen kachel hout en soortgelijke stoken. Boven de kachel is er een waterreservoir. Het gaat vrij vlug en ook de volgende ochtend is het water nog erg warm. Voor de volgende dag staan er 2 parken in de (naar Argentijnse normen) omgeving. Ze zijn beiden Unesco werelderfgoed. De beide parken liggen naast elkaar en zouden samen een goed geheel vormen. Maar het ene park, Nationaal Park Talampaya ligt in de Rioja provincie en is een nationaal park, terwijl het andere, Ischigualasto, een provinciaal park is van de provincie San Juan. Hoe bureaucratie toch de zaken moeilijk kan maken.
In de beide parken liggen de aardlagen uit het Trias (250 miljoen jaar oud) aan de oppervlakte. Het is de enige plaats ter wereld waar alle perioden uit het Trias vertegenwoordigd zijn. Op wetenschappelijk vlak staan ze erg in de belangstelling. Maar niet alleen voor de wetenschap! In het Ischigualasto park zijn er ook botten gevonden van een aantal dinosauriërsoorten, soorten die nergens anders ter wereld reeds gevonden zijn. In de film “Jurassic Parc” worden deze soorten (o.a. de raptor) gebruikt, alhoewel deze soorten ouder zijn dan deze uit het Jura-tijdperk.
Wij hebben vooral de natuur van beide parken bewonderd. Omdat men hier blijkbaar vreest voor vernielingen, zijn deze parken niet vrij toegankelijk. In Talampaya kan men excursies met een busje of met een 4x4 maken samen met een gids. Er zijn 4 stopplaatsen waar uitleg gegeven wordt. Men kan ook te voet of met de fiets het park bezoeken, steeds met een gids. In Ischigualsto rijdt men met de eigen auto, maar in konvooi. In de eerste auto neemt er een gids plaats. Men mag enkel stoppen en uitstappen op de 5 voorzien plaatsen. De gidsen geven zeer goed uitleg.
In Talampaya zijn er petroglyfen te zien. Men weet echter niet van welke cultuur of culturen ze zijn. De rotsen zijn rood gekleurd door ijzeroxide en bovenop is er een van nature uit een zwarte kleur veroorzaakt door een andere vorm van ijzeroxide. Door krassen met een hardere steen is de zwarte kleur weg en ziet men de voorstellingen van mensen, dieren en andere zaken in rood/zwart.
Bij een andere halte gaat het over de planten. Vermits de beide gebieden woestijn zijn , waar per jaar slechts zeer, zeer weinig regen valt, zijn er cactussen en zeer doornachtige bomen. De canyon is zeer mooi, rode kleur, muren van 150 m hoog, breedte 300m. Rotsen zijn wat geërodeerd. Een bepaalde plaats wordt “de kathedraal genoemd”. Misschien dat Gaudi hier zijn inspiratie haalde voor zijn Sagrada Familia.
In Ischigualasto zijn de kleuren eerder beige, wit, grijs, zwart en lichtbruin. Het gesteente is er erg gelaagd,.Hier zijn er oudere fasen uit het Trias. Men heeft hier fossielen gevonden, bladafdrukken van woestijnplanten.
Verder heeft dit gebied het uitzicht van een maanlandschap. Dit park wordt het best bezocht tijdens de laatste uren van de dag. Dan is de lichtinval optimaal. Schitterend rotsformaties hebben we gezien in heel mooie kleuren. Door de verschillende lagen krijgt men soms een een laag die al meer weggeërodeerd is, met daarboven een laag die nog veel breder en groter is, paddenstoelvormen en soortgelijke. Prachtig!
Omdat we de volgende dag verder noordelijk trekken, kamperen we bij het park. De info die we voordien gelezen hadden, was van de aard: er is geen water, alles meebrengen, …, maar de realiteit is anders. Er is zelfs wifi en ook warme douches. Hoe de tijden veranderen tussen het schrijven van een reisgids en het moment dat we dan een plaats werkelijk bezoeken. En we kopen steeds de meest recente reisgidsen!
De dag nadien rijden we vanuit Ischualasto via Patquia naar de stad La Rioja. De weg ernaar toe loopt door een zeer gevarieerd landschap waar cactussen tussen andere vegetatie te vinden is. Rioja zelf is zeer groen en vruchtbaar.
De steden in het noorden van het land zijn zo verschillend van deze in het zuiden. Veel meer mensen, veel meer welstand, maar ook wel armoede anderzijds. De steden tonen hun welstand met meer parken, fietspaden en straat verlichting.
We verlaten de stad via de westelijke zijde. De Ruta 75 zoekt hier zijn weg door een smalle maar vruchtbare vallei, waar op de hellingen toch weer cactussen staan. Wat verder staan de huizen van de beter begoeden met mooie tuinen en een zwembad. Vermits het hier al herfst is, staan deze zwembaden zonder water.
De weg klimt naar een hoger gelegen plateau, eerst nog erg kronkelend, nadien erg recht. Ook de vegetatie verandert. We komen langs enkele dorpen. Ze zijn ook veel groter en liggen dichter bij elkaar dan in het zuiden. We rijden een klein stukje op Ruta 60 en dan komen we weer op de Ruta 40. Hier eens geen ripio, het ripiostuk hebben we omzeild. We stoppen ’s avonds in een groter dorp Belen. Het noemt zichzelf de hoofdplaats van de poncho, die hier gemaakt wordt uit vicugna wol. De vicugna is een klein soort lama die voor de wol gekweekt wordt. We hebben deze dieren nog niet gezien.
Er is hier een kleine markt van sociale werkplaatsjes. De mensen verwerken lokale producten zoals noten, fruit, wol. We kopen er wat lekkers , een soort pralines van walnoten . Het smaakt! De camping is een gemeentecamping bij het sportcomplex. De voorzieningen zijn minimaal, maar het is beter dan op het einde van het dorp langs de baan te staan.
We vervolgend de volgende dag Ruta 40 richting noorden. Er is een stuk goede ripio bij, er is daar een aanleg voor een nieuwe weg. Rond Santa Maria omzeilen we een slecht stuk Ruta 40.
Sinds we San Julian voorbij zijn kruist de weg heel dikwijls een beek - of een rivierbedding. Enkel wanneer er permanent water door de rivier loopt en de bedding heel erg breed is, is er een brug gemaakt op gelijkgronds niveau. Maar voor de rest heeft men de dure kost van een brug bespaard omdat er hoogstens enkele dagen per jaar, en dan nog maar telkens voor enkele uren water door die bedding stroomt. Maar dan is er werkelijk een vloedgolf met modderstromen, grote keien die meegesleurd worden en waarschijnlijk nog andere zaken. Waar de baan deze beddingen kruist heeft men gewoon de baan op die breedte verlaagd zodat die stromen over de baan gaan. Onnodig om te zeggen dat het verkeer dan voor enkele uren geblokkeerd is, of bij erge steen- en modderstromen kan dat ook voor enkele dagen zijn. Vermits de banen hier om de haverklap zo een bedding kruisen rijden we wel een aantal maal als een op- en neergaande golfbeweging. Die baan-rivierbedding is in beton, de weg is in asfalt. Soms gaat de overgang vrij vlot, maar in andere gevallen moeten we door water, of door zand, of is de baan weg en is er ripio, of zijn er putten, of is er een heel abrupte overgang. We hebben zo al honderden van die beddingen tegen gekomen, we vertragen, maar soms verrast de bedding wel eens en moet er sterk geremd worden of vliegt de auto met ons eens even omhoog voor hij dan weer op de weg komt.
Voorbij Santa Maria, daar waar we weer op Ruta 40 rijden is zijn er de ruïnes van een pre-Inca beschaving, van de Quilmes. Naast de stenen overblijfselen zijn er ook hier weer veel prachtige exemplaren van de cactus (Echinopsis atacamensis) te zien.
De Quilmesindianen hebben op die plaats bijna 1000 jaar gewoond. Ze leefden van de jacht en verzamelden vruchten, maar ze deden later ook aan landbouw en veeteelt. In de stad woonden in de vijftiende eeuw 3000 bewoners, in de zeventiende eeuw 5000. De Quilmes waren dappere krijgers. Hun krijgskunst gebruikten ze niet tegen andere indianen om hun territorium te vergroten. Maar ze hebben de Spaanse troepen 130 jaar kunnen verslaan (1535-1665). Uiteindelijk zijn ze dan toch door een grotere Spaanse troepenmacht verslagen. Alle Quilmes die deze nederlaag hebben overleefd moesten te voet en onder dwang naar Buenos Aires stappen. Geen enkel van hen heeft deze tocht overleefd. Hun naam blijft echter ironisch genoeg, wel verbonden met Buenos Aires. Het bier dat daar door de grootste brouwerij getapt wordt, is naar hen genoemd.
De landschappen, de begroeiing, de uitzichten veranderen tijdens de dag continu. De flora gaat van weelderig groen en bosachtig op enkele plaatsen, via cactus- en andere droogteresistente planten tot bijna helemaal dor met nagenoeg geen begroeiing meer. Het landschap is zelden vlak (hoogvlakte), soms rijden we door een vallei –deze van de Rio Belen is de mooiste- soms is de vallei breder en liggen de gebergtes wat verder weg, een enkele maal zien we een vijfduizender met sneeuw op.
’s Morgens vertrekken we in de provincie Catamarca, we rijden even door de provincie Tucaman en ’s avonds eindigen we in de op een na grootste provincie Salta. We kamperen op een van de twee geopende campings in Cafayate.
Dit is daarmee ook het einde van onze Ruta 40 ervaring. Hier hebben we (bij de bijna 3000 km die we al gereden hadden) nog 350 km toegevoegd aan de palmares. Vanaf Cafayate wordt Ruta 40 voornamelijk ripio-weg, dikwijls in erbarmelijke staat. Wij volgen van nu af andere wegen, die ons brengen naar de plaatsen die we hier in het mooie noordwesten van Argentinië willen bezoeken.
Hier in het noordwesten zijn er hele gebieden die men met een sterke 4x4 moet bezoeken, heel erg afgelegen, maar –als we foto’s zien- erg mooi. Dit gebied wordt Puna Catamarense genoemd (de Altiplano van Catamarca). We zien hier een 4x4 bus met Engelse toeristen (ook de bus is Engels). Immers zijn we hier dicht (relatief natuurlijk) bij de grenzen van Bolivië, Peru en Chile. En ook in deze landen zijn er gebieden die per 4x4 moeten gebeuren. Wij kunnen al genieten van wat met onze auto bereikbaar is, en dat is ook al heel wat!
De laatste dagen hebben we meermaals door wijngebieden gereden. De wijngaarden zijn vrij groot en nu is het moment van de pluk. Volgens onze waarnemingen hebben de bodega’s in en rond Cafayate letterlijk en figuurlijk het beste geboerd. Dit leiden we af uit het uitzicht en de grootte van het gebouw en omgeving van de bodega’s.
Rond de wijngaarden bij Cafayate is er een geraas van grote groepen papegaaien. Zij vliegen er in grote, krijsende groepen rond. (Cyanoliseus patagonus). Ze voeden zich o.a. met (afgevallen) druiven. En nu de druiven rijp zijn is dit een ideaal restaurant voor hen! Deze soort nestelt in rotsen en wij zien de volgende dag in de omgeving van Cafayate in de rotsen papegaaiholen.
Verder noordelijk voorbij Cafayate rijden we langs Ruta 68. Na een twintigtal kilometer gaat de weg door de Quebrada (kloof) de las Conchas (is de naam van de rivier) en dit voor een 70-tal km. Het is een prachtig gebied om door te rijden. Bij de mooiste plaatsen staat er een bord en is er een grote parkeerplaats. Ook hier bevat het gesteente een groot gehalte aan ijzeroxiden en is daardoor rood-bruin gekleurd.
We zijn zeker niet de enige toeristen hier. Om noord Argentinië te bezoeken zijn april en mei ideale maanden. Het is nog warm maar de zomers hitte is weg.
De rivier heeft een aantal zijrivieren die somtijds met zeer grote kracht stromen. Ook van de rotsen komen er regelmatig stenen, keien en zand naar beneden. De weg hier onderhouden is een fulltime job voor verschillende mensen en gespecialiseerde machines. Op enkele plaatsen is de helft van de baan weg, op een andere plaats is zelfs een heel stuk baan gewoon meegesleurd.
Na de kloof komen we terecht in een ongelooflijk groen gebied met heel veel landbouw en ook veeteelt. Het ene dorp/stadje volgt het andere op. Hier is ook de streek van de tabaksteelt en er zijn dit weekend werktuigendagen. Er wordt ook maïs en soja gekweekt. Maar groen betekent ook neerslag. Er hangen hier wolken en wat later regent het ook. Wat een verschil tegenover de streken waar we voordien doorgereden zijn.
De herfst heeft zijn intrede hier nog niet gemaakt, alle bladeren aan elk soort boom is nog groen. We naderen de keerkring, dit zal er ook wel voor iets tussen zitten.
Ons doel is de stad Salta. Er is 1 camping en die is gesloten voor herstelwerkzaamheden. De lucht in de stad is in Salta eerder verontreinigd, dus wijken we uit naar een dorpje, San Lorenzo, in de bergen bij de stad.
Hier wonen ook wel wat begoeden, af te leiden uit de huizen en hun omgeving. San Lorenzo ligt maar 10 km van Salta wat hoger in de bergen. Er zijn 2 campings open en de gemeentecamping staat vol, voornamelijk met tenten. Het toeristisch seizoen zal hiermee wel te maken hebben, samen met het groter aantal bezienswaardigheden (natuur) in de “buurt”.
Omdat Salta als één van de mooiste steden van Argentinië beschouwd wordt “Salta la linda” of" Salta de Schone", en omdat er hier toch wel een belangrijk museum gevestigd is, trekken we een dag uit om dit te bezoeken.
Salta heeft een kern die klein genoeg is om te voet te bezoeken. Het centrum is de Plaza 9 de Julio. Net zoals het centraal plein in elk groot dorp of stad bestaat dit uit een park, (bijna) een vierkant met daar rond 4 straten en de belangrijkste gebouwen aan de zijden.
In Salta is dat park wel bijzonder qua vegetatie. Wij, mensen uit het noordelijk halfrond zouden zeggen “een zuiderse sfeer”, maar hier, in het zuidelijk halfrond moeten we zeggen een noordelijke sfeer. Tijdens deze zaterdagvoormiddag is er veel leven, zowel bewoners als toeristen. Vanaf ongeveer 14 uur is het er uiterst kalm, siësta tijd. En vanaf dan zijn de winkels gesloten en gaan de mensen die er de mogelijkheid toe hebben, buiten de stad. Aan dit plein staat de neoklassieke kathedraal. Aan 2 zijden zijn er arcaden. Vanaf het park ziet men de mooie gevels van een aantal (gerestaureerde) 18de en 19de eeuwse gebouwen. In het park zelf staat er ook een mooie muziekkiosk. En op zaterdagvoormiddag spelen de muzikanten een aantal stukken.
Bij de start van een muziekstuk vliegt de grote hoeveelheid duiven rond, ze zijn hun rust kwijt.
Op deze Plaza 9 de Julio is er een klein, maar zeer mooi museum: Museo de Arqueologia de Alta Montaña, museum van de hooggebergte-archeologie. Dit is een tak van het alpinisme, of van de archeologie die in Europa, en misschien wel in de rest van de wereld, onbekend is. Maar in noord Argentinië, noord Chile, Peru en Bolivië is dit een specialisatie die al meer dan 50 jaar bestaat. Hier op de Altiplano leefden de Inca’s.
Het museum bestaat een achttal jaar. Reden van de oprichting ervan was de vondst in 1999 door de hooggebergte-alpinisten-archeologen van de natuurlijk bewaarde mummies van 3 Inca-kinderen bij de top van de vulkaan Llullaillaco. De top vormt de grens tussen Argentinië en Chile en is 6739m hoog. In het Quechua, de Incataal, betekent deze naam “water van het geheugen”.
Sinds 1952 wist men, door een alpinisten-expeditie op de vulkaan, dat er op de berg ruïnes van de Inca’s voorkomen. Deze ruïnes liggen verspreid vanaf de basis van de vulkaan tot op de top.
Bij de offerrituelen offerden de Inca’s het beste wat ze hadden, om dan ook het beste terug te krijgen. Deze kinderen die geofferd werden,waren geen gewone kinderen, het waren de zonen of de dochters van vooraanstaande Inca’s.
Samen met de kinderen werden ook voorwerpen uit hun jeugdig bestaan mee geofferd. Daarnaast werd ook kleding en voedsel mee gegeven voor hun eeuwige leven. Er bevonden zich bij de lichamen ook kleine Incafiguurtje in goud of zilver gekleed met de beste stoffen. Eén van de gevonden kinderen is een jongen van ongeveer 7 jaar, de andere 2 zijn meisjes. Het ene meisje is ongeveer 6 jaar, het andere 15 jaar. Dit meisje, vermoed men, behoorde tot een elite van meisjes die uitverkoren waren als Maagd van de Zon. Het museum is technisch zeer goed uitgerust om al deze zaken in optimale omstandigheden te bewaren. Elk van de 3 kinderen bevindt zich in een panoramische capsule waar temperatuur, luchtvochtigheid, zuurstof en luchtdruk dezelfde zijn van deze die er heersen op 6700 m hoogte. Het licht waaraan ze blootgesteld worden bevat geen UV, noch infraroodstralen. Bezoekers kunnen slechts 1 van de drie kinderen zien. Om de 6 weken wordt een andere capsule in het museum geplaatst.
Er is verder in het museum nog heel wat info over de organisatie van het Inca-rijk met Cusco (Peru) als hoofdstad, over hun spiritueel leven, over hun landbouw (ze maakten woestijngebieden vruchtbaar), over de politieke organisatie en over hun heilige bergen. Op de bekende heilige bergen heeft men in het totaal al meer dan 20 mummies gevonden. (een ervan is in deze tekst ook beschreven en bevindt zich in het museum van San Julian). We bezoeken ook het antropologisch museum van Salta, dat eerder een algemeen beeld geeft over de levenswijzen van de oorspronkelijk indiaanse bevolking in de provincie.
Dit museum ligt tegen de heuvel die de stad in het oosten begrensd. Ook hier staan zeer mooie, deels koloniale gebouwen.
We gaan ook nog even langs bij de toeristische dienst om de info over de weg langs de toeristische route van de “tren a los nubes” (trein naar de wolken) na te gaan. Dat blijkt OK te zijn, ongeveer 1/3 van de 170 km is ripio, verdeeld over 2 stukken.
’s Avonds op de camping in San Lorenzo komt een Nederlands koppel toe. We zagen hen enkele dagen geleden op de kampeerplaats bij het park Ischigualasto. Zij zijn met hun eigen 4x4 voor een jaar onderweg, 6 maanden in het zuidelijk deel van Afrika en 6 maanden in Zuid-Amerika. Ook fervente reizigers, dus stof genoeg om over te praten.
Na een zeer regenrijke nacht pakken we de tent in omdat we niet weten waar we ’s avonds zullen zijn. De wolken hangen zeer laag, ook in Salta en nog een stuk langs de Ruta 51. Hiernaast loopt de spoorlijn, die nog eens per week voor toeristen gebruikt wordt., de “trena a los nubes”, de trein naar de wolken.
Bij het laatste dorp voor de Quebrada del Toro begint zien we eindelijk de zon terug. Het is ook te merken aan de vegetatie dat het hier veel minder regent. De baan door de kloof en ook verder is (bijna) helemaal gerenoveerd. Ook de 2 stukken ripio zijn OK. Er is wel een waarschuwing om de weg niet te berijden bij hevige regen. De baan ligt enerzijds vrij dicht bij de bedding van de rivier, anderzijds zijn de zijrivieren erg steil en zullen dus, bij hevige regen, heel erg stromen. En ook hier, de zijrivieren stromen over de baan.
De rotsen langs de kloof zijn deels grijs, verderop kleurrijker. De vegetatie bestaat voor een deel uit pampasgras langs de rivier, en de bekende cactussen langs de helling.
We komen langs de nederzetting Santa Rosa de Tastil. Hier zijn ruïnes van een Incadorp van 3000 inwoners en een museumpje. Maar bij navraag is er geen bezoek meer en bestaat het museumpje niet meer, of is het gesloten. De mensen hier zijn zo zwijgzaam dat we nauwelijks te weten komen hoe het zit. Misschien verstaan ze ons niet goed, want ons Zuid-Amerikaans Spaans is nu ook niet hét van hét.
Na de kloof volgt de weg een beek met een weelderige vegetatie. De weg klimt hoger en hoger, op de hellingen blijven echter de cactussen overleven. Hier en daar is er een kleine boerderij. We zien lama’s, schapen, geiten.
De bovenloop van de beek is erg steil en de baan klimt sterker met hier en daar een haarspeldbocht. Hogerop vermindert het aantal cactussen, de laatste zien we op de hoogte van 3763 m. Een bizar zicht, sneeuwbergen op de achtergrond, cactussen op de voorgrond. Deze hoogte hebben we gemeten bij de terugweg want je weet wel wanneer je de eerste cactus ziet, maar niet welke de laatste is.
De vegetatie wordt heel erg miniem. Bij Abra Blanca komen we op de pashoogte 4080m. Er staat een bord om de mensen te herdenken die deze weg hebben aangelegd en beëindigd in 1915. Er was wel een Incapad, maar dat is nog van een totaal andere grootte-orde dan een baan.
Na de pas komen we op de Puna,een deel van de Altiplano. De Altiplano is de hoogvlakte in het noorden van Chili en Argentinië, en in het zuiden van Peru en Bolivië. Deze hoogvlakte wordt veroorzaakt doordat de Nascaplaat een sterke verhoging heeft. De Nascaplaat is de plaat die onder het Zuid-Amerikaanse continent schuift langs de Pacifische kant. Het onderschuiven van de Nascaplaat onder de Zuidamerikaanse plaat veroorzaakt ook de aardbevingen en de vulkaanuitbarstingen. Heel raar, we zien op de gps dat we op een hoogplateau rijden, we zien bergen die bijna 6000m hoog zijn, maar het geheel zou even goed veel lager kunnen liggen, ook omdat we geen problemen hebben met die hoogte.
De baan wordt na enkele tijd weer ripio voor 20 km. Nadien rijden we langs het stadje San Antonio de las Cobres. Hier op deze grote hoogte zitten er in de bodem heel wat mineralen en metalen, en zijn er bijgevolg ook mijnen. De bevolking is arm en werkt voor het grootste deel in de mijnbouw. Ook hier worden door de staat hele straten met huizen gebouwd.
De trein komt hier ook en gaat nog verder tot aan de Viaducto de la Polvorilla.
Voor ons is dat eerst nog 5 km verder (de Ruta 51 loopt tot de grens met Chili en vormt een grensovergang op een goede 4000m hoogte), ripio van slechtere kwaliteit. Dan nemen we een afslag voor nog eens 17 km. Al deze banen worden ook gebruik t door vrachtwagens die materiaal uit de mijnen vervoeren. We rijden voorbij een klein zoutmeer waar we de zoutkristallen zien glinsteren in de zon. Uiteindelijk komen we bij het viaduct. Die loopt in een boog, een 80m boven de plaats waar wij staan, op 4200 m hoogte. De constructie bestaat uit platen en schroeven, net zoals een mecano. Het viaduct werd gebouwd in Italië en is hier in elkaar gezet in 1930. De trein moet heel wat klimmen via lagere bruggen en tunnels. Het hoogste punt waar de trein kwam is bijna 4500m hoogte op 13 km verder. De toeristische route eindigt nu op de brug. Er is een trap om af te dalen zodat de treinreizigers kunnen fotograferen en filmen.
Bij de terugkeer naar San Antonio de los Cobres houden we even halt bij het kerkhof van de mijn Mina Concordia. Er zijn hier heel wat mensen die hun leven lieten. De mijn is nu gesloten.
Vanaf San Antonio rijden we langs dezelfde weg terug, de andere wegen zijn voor onze auto van te slechte kwaliteit. We keren toch terug naar dezelfde camping in San Lorenzo, het is al donker als we aankomen. Het Nederlandse koppel is ook teruggekeerd op de camping, dus nog een avondje reiservaringen uitwisselen tijdens de regen, die de ganse nacht niet ophoudt.
Op maandag vertrekken we naar het noorden, naar de provincie Jujuy. Deze ligt langs Argentijnse zijde omgeven door de provincie Salta, en verder grenst ze ook aan Bolivië in het noorden en aan Chili in het westen.
De afstand van de stad Salta naar de (hoofd)stad San Salvador de Jujuy is slechts 70 km en de weg is geasfalteerd. Maar even buiten Salta zien we een verkeersbord dat vrachtwagens en bussen niet langs deze weg mogen en kunnen. We ondervinden gauw waarom. De weg is mooi verdeeld in 2 rijstroken, maar die zijn zo smal dat slechts gewone auto’s elkaar kunnen kruisen, en op sommige plekken kan er maar één auto tegelijkertijd door. Dat staat dan mooi met een bordje aangegeven “slechts een per keer”. Verder loopt de weg door de bergen en is erg bochtig. Het eerste deel van deze Ruta 9 (die reeds van Buenos Aires komt en er al meer dan 1600 km heeft opzitten) gaat door een zeer groen gebied met bos en weiland. Er is ook een stuwmeer. Het regent nog steeds en al gauw verandert de vegetatie in een erg weelderige en zeer dichte begroeiing. Alhoewel we dat nergens gelezen hebben wanen we ons in een regenwoud. Regen uit de lucht, zeer veel vocht op de grond en verder is het er erg mistig. De gemiddelde snelheid ligt om en bij de 40 km/u. De weg stijgt verder en we komen bij een bergpas. Die vormt de grens tussen beide provincies. Bij de afdaling komen we na een tijdje onder de wolken vandaan. Wat verder houdt de regen op. Uiteindelijk hebben we meer dan 2 uur gereden voor we San Salvador de Jujuy bereiken. We rijden de stad voorbij en blijven de Ruta 9 volgen. Deze weg eindigt bij een grensovergang naar Bolivië. Maar wij gaan zo ver niet.
Na nog eens een 40 km komen we in de Quebrada de Humahuaca, die ook werelderfgoed is. De kloof is zeer breed, we zouden het eerder een vallei noemen. De hellingen vertonen mooie kleuren en door de erosie zijn er ook mooie rotsformaties. We komen langs het dorp Maimara en rijden er door. Het ligt mooi in deze vallei. Net voordat de dorpsweg weer uitmondt op de Ruta 9 zien we links het kerkhof dat tegen de hellingen van 2 heuveltjes ligt. Het kerkhof lijkt wel op een dorp waar de woningen grotwoningen zijn. Je ziet venstertjes die voor de rots staan, met kruisen en plastieken bloemen. In de reisgids lees ik dat dit een van de meest gefotografeerde kerkhoven in Argentinië is. Het is duidelijk verschillend van de klassieke kerkhoven.
We rijden verder en in Tilcara vragen we info over de openingtijden van het archeologisch museum en de ruïnes. We zullen ze de volgende dag bezoeken, het is immers al 15u30, en we willen het einde van de Quebrada bereiken.
In Huacalera rijden we over de steenbokskeerkring. We zullen ook hier de volgende dag even halt houden. De baan klimt steeds hoger zodat de zijwanden van de vallei als maar lager lijken te worden.
Uiteindelijk, bij Humahuaca is het einde van de kloof. In deze stad hebben wij ons meest noordelijke punt van Argentinië bereikt, nl. 23°12’ zuiderbreedte. Het meest noordelijke punt van Argentinië ligt bij 22° zuiderbreedte.
Ik lees in een reisgids dat de bevolking van Jujuy meer aanleunt bij hun noorder- en westerburen, dan bij hun eigen land. In Humahuaca wandelen we rond en wat ik gelezen heb is erg duidelijk. De allergrootste groep mensen hebben een indiaans uiterlijk en dragen indiaanse kledij. De stoffen en het textiel dat hier verkocht wordt is ook veel kleurrijker en bestaat voor een groot deel uit wol van schapen of lama’s. Ook het handwerk dat hier verkocht wordt is afkomstig van Peru en Bolivië, naast natuurlijk eigen handwerk.
In het restaurants wordt nog wel klassiek voedsel verwerkt maar ook de typische zaken van de streek nl. lamavlees en quinoa. De zaden van deze ganzevoetsoort worden als vervanging van granen gebruikt door de hoge-Andes-volkeren. Op het menu staan ook overal guinese biggetjes, dieren die hier in de natuur voorkomen.
We gaan eten in een restaurant dat door een reisgids wordt aanbevolen, maar guinese biggetjes zegt ons niets. We kiezen wel voor lama en quinoia. De schotels worden zeer lekker bereid, het kader is ook aangepast.
Vermits de camping net aan de overkant van de rivier ligt, hebben we geen auto nodig om naar het dorp te gaan.
Het is hier een droger klimaat en we laten de tent opdrogen -ze is immers nog kletsnat van de regen in Salta.
Vermits we nu op 2953 m hoogte verblijven is het ’s nachts ook kouder. Maar een kachel wordt hier nog niet aangestoken, het is immers nog zomer.
De volgende morgen wandelen we nog een uurtje rond in Humahuaca. ’s Morgens is immers de markt open en loopt iedereen rond om de dagelijkse inkopen te doen.
Op het centrale plein wordt door zelf geschreven en met kleefband op palen en borden gekleefde, affiches de bevolking aangespoord om zich te laten inenten. Op de verschillende bladen worden de verschillende ziektes uitgelegd met vermelding op welke leeftijd er moet ingeënt worden. Ook de inentingen voor baby’s worden mee vermeld. Het is deze week in Argentinië de week van de inenting, wij zien dat in de verschillende dorpen.
Verder zijn er op het plein dito affiches met werkaanbiedingen en ook met mededelingen van de gemeente.
De mensen zijn dikwijls erg kleurrijk aangekleed. Ik probeer van op afstand te fotograferen, maar de mensen hebben een donkere huidskleur en ze zoeken steeds de schaduw op, dus niet zo gemakkelijk. Humahuaca is helemaal niet toeristisch, dus we lopen er tussen de lokale bevolking. We genieten ervan.
Nadien rijden we door en stoppen we op de plaats waar de steenbokskeerkring de Ruta 9 kruist. Er is een steen van het IGN, de officiële aanduiding, en er is ook een monument. De schaduw ervan zou op 21 december in een bepaalde richting moeten vallen, maar dat doet ze niet. Blijkbaar goed bedoeld, maar verkeerd georiënteerd. Maar dan kan je toch maar enkel op die ene dag zien, dus geen probleem!
We rijden naar Tilcara, een toeristische plaats in de quebrada de Humahuaca. Daar is een museumpje, niet alleen met lokaal gevonden voorwerpen uit de pre-spaanse tijd, maar er zijn ook stukken uit Peru en Bolivië. Er mag binnen niet gefotografeerd worden.
Het inkomticket is ook geldig voor de pukara, dit was een dorp waar de indiaanse bevolking veiliger was. In Tilcara ligt de pukara, zoals meestal, op een heuvel bij de rivier. Het is deels gerestaureerd door de universiteit van Buenos Aires. Er staan heel wat borden met uitleg in het Spaans en het Engels. Er is ook een mausoleum voor de 2 archeologen die hier heel wat werk verricht hebben. Bij de pukara is er ook een botanische tuin waarin een aantal planten van het hooggebergte voorkomen. Sommige zijn afkomstig van Europa.
We rijden nog een klein stukje verder zuidelijk tot we de afslag naar Ruta 52 tegen komen. Deze weg is de toegang tot de meest noordelijke grensovergang met Chili, de grensovergang Jama. Er is vermeld dat er een benzinestation zou zijn op een afstand van 150 km, en een bij de grens op 285 km. Voorbij de grens is het nog 160 km tot de eerste stad. Omdat je hier maar nooit weet, hebben we in Tilcara ook de reservebenzinetank gevuld.
We stoppen 3 km voorbij de afslag in het dorpje Purnamarca, ook erg toeristisch.
Hier hebben de (lage) rotsen 7 verschillende kleuren. Er loopt een wandeling door die een goed uur duurt. ’s Morgens zouden de kleuren nog mooier zijn, maar ook bij valavond is het geheel zeer kleurrijk. We wandelen ongeveer de ganse tijd samen met een koppel uit Buenos Aires, leeftijdsgenoten van ons, die hier al 25 jaar komen. Ze kennen de weg goed. Het is werkelijk zeer prachtig de verschillende vormen en kleuren. Ook hier moeten weer een aantal verschillende metalen en elementen in het gesteente voorkomen. Gelukkig is het gebied beschermd waardoor het niet mag ontgonnen worden. Toerisme zorgt immers ook voor een inkomen. Er zijn 2 campings in het dorpje, wij overnachten in deze die het meest afgelegen is, 500 m van het centrum. De camping wordt gerund door een aantal (jeugdige) broers, alleen de oudste echter is begaan met de zaak.
Het centrum van het stadje is nog oud, aan de rand zijn er nieuwe hotels en hostals.
’s Morgens zien we nog hoe de adobe stenen gemaakt worden. De basis is rivierklei en gras. Zowel oude als nieuwe huizen worden met adobe stenen gemaakt, vermits het hier weinig regent lossen de stenen niet terug op in het regenwater.
We vertrekken voor de laatste dag in Argentinië vroeger dan op andere dagen. Er is immers een lange weg af te leggen over de hoge en brede Andes en ook nog enkele plaatsen te bezoeken. Het is zonnig en de kleuren van de rotsen zijn erg mooi.
Al gauw komen we aan de cuesta (helling) de Lipan. Er zijn heel wat haarspeldbochten. Na 34 km rijden zijn we geklommen van 2370 m tot 4150 m, dus iets meer dan 5%. Na de klim zijn we weer in de Puna. Tot 4100m hoogte is er nog wat vegetatie, vanaf 4200m is het landschap kaal. Er zijn rotsen, keien, stenen en kleinere steentjes, maar geen begroeiing meer.
Het waait er met tussenpozen hard zodat de zandkorrels hoog opwaaien en ook wel over de weg vliegen. Dan is de zichtbaarheid beperkt. Gelukkig is er niet veel (tegen)verkeer.
Na de pas van Lipan daalt de weg nog wat tot een goede 3500m hoogte. Hier is er hoogvlakte waar we ongeveer 40 km doorrijden. Het hoogteverschil is geen 20m! Het grootste deel van die hoogvlakte wordt ingenomen door de Salinas grandes, een groot zoutmeer dat deel opgedroogd is. De zon schijnt op het geheel, de kleur van het water is lichtgroen, de vlakte is spierwit en je ziet de grote zoutkristallen glinsteren in de zon alsof het diamanten zijn. In feite is deze zoutvlakte een open mijn, men rijdt er op en af met vrachtwagentjes die het zout naar een centrale plaats brengen waar het wordt verpakt.
We wandelen een klein stukje op het zoutoppervlak, het lijkt wel of we op de sneeuw wandelen, maar het geheel is zo vlak als een spiegel. Heel mooi en heel speciaal om van te genieten.
De weg gaat verder en we komen langs een adobe dorp, Susques. De indiaanse bevolking is heel terug getrokken en het is zelfs moeilijk hen iets te vragen, ze draaien zich weg.
We kunnen hier tanken en aan de politie vragen we waar de grensformaliteiten moeten gebeuren, en, of de weg zowel in Argentinië als in Chili nog open is. Voorlopig is de grenscontrole nog bij het laatste dorpje, Jama, enkele km voor de grens. En de weg in Chile is nog open, maar voor hoelang nog weet hij niet.
De weg klimt weer langzaam verder, de wind blijft hard waaien. Bij de waterloopjes is er nog een mosbegroeiïng, verder is dit hoogplateau eens vlak, en dan weer zijn er rotsen. Naarmate we dichter bij Chili komen zien we meer en meer bewolking .
Net voor de grenspost kunnen we weer bijtanken.
Vermits de weg niet druk is, is er bij de immigratie en douane geen wachttijd. En men vertelt ons dat de Chileense grenspost zich in het eerste stadje, San Pedro de Atacama, is, op 160 km van de grens bevindt. Er zijn geen dorpen, noch zijwegen, enkel een afslag naar Bolivië, dus de beambten hoeven zich niet over zo een grote afstand te verplaatsen.
Nu komen we op de Chileense Altiplano. Het landschap is totaal verschillend van dat van Argentinië, zachtere hellingen, minder rotsen. De weg klimt nog verder en gaat uiteindelijk over 7 passen. Voor het grootste deel van de tijd rijden we boven de 4600m, met een pas van 4796m en één van 4821m. We hebben geen last van de hoogte, gelukkig!
De rit gaat ook door een Reserva Nacional Los Flamencos. Maar de flamingo’s zijn waarschijnlijk al lang naar het warmere noorden getrokken. Wel zien we langs de weg, zowel in Argentinië als in Chili vicuñas. Het zijn lama-achtige dieren die enkel in het wild leven. Ze zijn echter kleiner en fijner en waren een tijd geleden bijna uitgestorven. Nu is het een beschermde diersoort zodat hun aantal sterk is toegenomen. Dan is er de vraag waar zij hun voedsel vinden. Zij leven op grote hoogte waarbij er (bijna) geen vegetatie meer is.
Vanaf de Chileense grens slaat het weer helemaal om. Het regent en sneeuwt tegelijkertijd. Naarmate we hoger komen is er enkel nog sneeuw. Er zijn een aantal uitzichtpunten, maar behalve de sneeuw en de wolken is er niet zoveel te zien. Als we nog hoger komen blijft de sneeuw op de weg liggen. Naast dat alles is er ook een sterke wind die zand en sneeuw rond blaast. Op sommige plaatsen zijn er op de weg sneeuwophopingen en dat zijn gladde plekken. We zien een vrachtwagen met een oplegger met 10 personenwagens in een moeilijke positie staan. Zijn trekker staat in een hoek van bijna 180° ten opzichte van de oplegger. De chauffeurs staan er naast. De weg is nog deels vrij, maar erg glad.
Het is langzaam en voorzichtig rijden wegens de sneeuw en het ijs en de bochten in de weg de beperkte zichtbaarheid. Een eind verder ligt er een vrachtwagen met een lange oplegger vol zakken helemaal naast de weg, de trekker ligt onder de oplegger. We horen 's anderdaags van een koppel dat op de camping staat dat het ongeval slechts enkele uren voordien is gebeurd.
De laatste 35 km voor San Pedro wordt de afdaling ingezet van 4640m tot 2440m. Het is een langzame en continue daling. De sneeuw houdt op, de mist en wind vermindert en we zien terug wat blauwe lucht. In San Pedro de Atacama wacht ons nog wat formaliteiten en dan kunnen we aan ons laatste deel van de reis nl. het noorden van Chili beginnen. Deze dag, 25 april, zullen we wat betreft schoonheid en ook wel de combinatie hoogte/klimaat niet gauw vergeten. De volgende dag horen we dat de weg volledig dicht is van de grensovergang tot San Pedro. We zijn blij dat we toch nog over de Jama pas geraakt zijn, in het andere geval hadden we moeten terugkeren naar Mendoza.